Terug naar bibliotheek
Boek 7. Bijzondere overeenkomsten
Titel 4. Huur
Afdeling 6. Huur van bedrijfsruimte
Artikel 306

Artikel 306 (Einde onderhuur bedrijfsruimte, schade, gedingroeping)

Laatste versie

1. Een onderhuurovereenkomst van bedrijfsruimte eindigt op het door de rechter op vordering van de hoofdverhuurder overeenkomstig artikel 296 lid 5 vastgestelde tijdstip van ontruiming.

2. Indien de hoofdhuurder de onderhuurder niet of niet juist heeft voorgelicht omtrent de termijn waarvoor de hoofdhuur geldt of is aangegaan, of hij bij de beëindiging van de hoofdhuur en de bepaling van het tijdstip van ontruiming onvoldoende voor de belangen van de onderhuurder heeft gewaakt, is hij verplicht de schade die de onderhuurder daardoor lijdt, te vergoeden.

3. De hoofdhuurder tegen wie door de hoofdverhuurder een vordering wordt ingesteld, die mede de belangen van de onderhuurder raakt, is bevoegd om deze in het geding te roepen.

Uitleg in duidelijke taal

1. Een onderhuurovereenkomst van bedrijfsruimte eindigt op het door de rechter op vordering van de hoofdverhuurder overeenkomstig artikel 296 lid 5 vastgestelde tijdstip van ontruiming.

Dit betekent letterlijk: Een overeenkomst voor de onderhuur van bedrijfsruimte stopt (eindigt) op het moment van ontruiming dat door de rechter is vastgesteld. Deze vaststelling gebeurt op verzoek (vordering) van de hoofdverhuurder en is in overeenstemming met artikel 296 lid 5.

2. Indien de hoofdhuurder de onderhuurder niet of niet juist heeft voorgelicht omtrent de termijn waarvoor de hoofdhuur geldt of is aangegaan, of hij bij de beëindiging van de hoofdhuur en de bepaling van het tijdstip van ontruiming onvoldoende voor de belangen van de onderhuurder heeft gewaakt, is hij verplicht de schade die de onderhuurder daardoor lijdt, te vergoeden.

Dit houdt in dat: Als de hoofdhuurder de onderhuurder niet, of niet op de juiste wijze, heeft geïnformeerd (voorgelicht) over de duur (termijn) waarvoor de hoofdhuurovereenkomst van kracht is of is afgesloten, of als de hoofdhuurder bij het stoppen (beëindiging) van de hoofdhuur en bij het vaststellen van het moment van ontruiming onvoldoende heeft opgelet (gewaakt) voor de belangen van de onderhuurder, dan is de hoofdhuurder verplicht om de schade die de onderhuurder hierdoor oploopt (lijdt), te betalen (vergoeden).

3. De hoofdhuurder tegen wie door de hoofdverhuurder een vordering wordt ingesteld, die mede de belangen van de onderhuurder raakt, is bevoegd om deze in het geding te roepen.

Dit betekent: De hoofdhuurder waartegen de hoofdverhuurder een juridische procedure start (een vordering wordt ingesteld), en deze procedure ook de belangen van de onderhuurder beïnvloedt (raakt), heeft het recht (is bevoegd) om de onderhuurder in die juridische procedure te betrekken (in het geding te roepen).