Terug naar bibliotheek
Boek 3. Vermogensrecht in het algemeen
Titel 11. Rechtsvorderingen
Artikel 305e

Artikel 305e (Aanwijzing bevoegde instantie representatieve vorderingen EU)

Laatste versie

1. Onze Minister voor Rechtsbescherming wijst op aanvraag van een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid met zetel in Nederland deze stichting of vereniging aan als bevoegde instantie als bedoeld in artikel 4, derde lid, van Richtlijn (EU) 2020/1828 (richtlijn) van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten en tot intrekking van Richtlijn 2009/22/EG (richtlijn) (PbEU 2020, L 409) voor het instellen van een rechtsvordering in een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. De aanwijzing eindigt van rechtswege na vijf jaar.

2. Onze Minister voor Rechtsbescherming wijst een stichting of vereniging aan als bedoeld in lid 1 indien de rechtspersoon voldoet aan de voorwaarden, genoemd in artikel 305a, lid 2, onderdelen a, b en d, lid 3, onderdeel a, en lid 5 en uit de informatie op haar internetpagina blijkt:

a. dat de rechtspersoon de in bijlage I van de richtlijn bedoelde belangen van natuurlijke personen die handelen voor doeleinden die geen verband houden met de handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit van die personen ingevolge haar statuten behartigt en deze belangen ook voor haar verzoek twaalf maanden daadwerkelijk openbaar heeft behartigd; b. wat de algemene financieringsbronnen van de rechtspersoon zijn; c. dat de rechtspersoon niet failliet is verklaard en geen verzoek tot faillietverklaring aanhangig is, aan de rechtspersoon geen surseance van betaling is verleend en de rechtspersoon niet probeert een akkoord te bereiken via de openbare akkoordprocedure als bedoeld in artikel 369, zesde lid, van de Faillissementswet.

3. Bij de aanwijzing plaatst Onze Minister voor Rechtsbescherming de rechtspersoon op de lijst, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de richtlijn. Onze Minister deelt de Europese Commissie de lijst met inbegrip van de naam en de doelstelling van de rechtspersoon mee.

4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld voor het aanwijzen als bevoegde instantie en worden regels gesteld voor het intrekken en de duur van de aanwijzing. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de kosten van de aanwijzing.

Uitleg in duidelijke taal

1. Onze Minister voor Rechtsbescherming wijst op aanvraag van een stichting of vereniging met volledige rechtsbevoegdheid met zetel in Nederland deze stichting of vereniging aan als bevoegde instantie als bedoeld in artikel 4, derde lid, van Richtlijn (EU) 2020/1828 (richtlijn) van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten en tot intrekking van Richtlijn 2009/22/EG (richtlijn) (PbEU 2020, L 409) voor het instellen van een rechtsvordering in een andere lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. De aanwijzing eindigt van rechtswege na vijf jaar.

Dit lid bepaalt dat de Minister voor Rechtsbescherming een stichting of vereniging kan aanwijzen als een bevoegde instantie. Dit gebeurt als de stichting of vereniging, die volledige rechtsbevoegdheid bezit en haar statutaire zetel in Nederland heeft, hiertoe een aanvraag indient. De aanwijzing als bevoegde instantie is conform de definitie in artikel 4, derde lid, van Richtlijn (EU) 2020/1828. Deze richtlijn betreft representatieve vorderingen die zijn ingesteld ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten en herroept Richtlijn 2009/22/EG. De aanwijzing stelt de stichting of vereniging in staat een rechtsvordering in te stellen in een andere lidstaat van de Europese Unie of in een andere staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte. De aanwijzing eindigt automatisch (van rechtswege) na verloop van vijf jaar.

2. Onze Minister voor Rechtsbescherming wijst een stichting of vereniging aan als bedoeld in lid 1 indien de rechtspersoon voldoet aan de voorwaarden, genoemd in artikel 305a, lid 2, onderdelen a, b en d, lid 3, onderdeel a, en lid 5 en uit de informatie op haar internetpagina blijkt:

Dit lid stelt dat de Minister voor Rechtsbescherming een stichting of vereniging, zoals omschreven in lid 1, alleen aanwijst indien die rechtspersoon voldoet aan de voorwaarden die zijn gespecificeerd in artikel 305a, lid 2, onderdelen a, b en d, in artikel 305a, lid 3, onderdeel a, en in artikel 305a, lid 5. Daarnaast moet uit de informatie die de rechtspersoon op haar internetpagina publiceert, het volgende blijken:

a. dat de rechtspersoon de in bijlage I van de richtlijn bedoelde belangen van natuurlijke personen die handelen voor doeleinden die geen verband houden met de handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit van die personen ingevolge haar statuten behartigt en deze belangen ook voor haar verzoek twaalf maanden daadwerkelijk openbaar heeft behartigd;

Dit onderdeel specificeert dat uit de informatie op de internetpagina moet blijken dat de rechtspersoon, overeenkomstig haar statuten, de belangen behartigt van natuurlijke personen zoals bedoeld in bijlage I van de richtlijn. Het betreft hier personen die handelen voor doeleinden die buiten hun handels-, bedrijfs-, ambachts- of beroepsactiviteit vallen. Tevens moet blijken dat de rechtspersoon deze belangen reeds twaalf maanden voorafgaand aan het verzoek tot aanwijzing daadwerkelijk en publiekelijk heeft behartigd;

b. wat de algemene financieringsbronnen van de rechtspersoon zijn;

Dit onderdeel vereist dat uit de informatie op de internetpagina blijkt wat de algemene bronnen zijn waaruit de rechtspersoon haar financiële middelen verkrijgt;

c. dat de rechtspersoon niet failliet is verklaard en geen verzoek tot faillietverklaring aanhangig is, aan de rechtspersoon geen surseance van betaling is verleend en de rechtspersoon niet probeert een akkoord te bereiken via de openbare akkoordprocedure als bedoeld in artikel 369, zesde lid, van de Faillissementswet.

Dit onderdeel stelt dat uit de informatie op de internetpagina moet blijken dat de rechtspersoon niet in staat van faillissement verkeert en dat er geen verzoek tot faillietverklaring tegen haar is ingediend (aanhangig is). Verder mag aan de rechtspersoon geen surseance van betaling zijn verleend, en mag zij niet bezig zijn een akkoord te bereiken met schuldeisers via de openbare akkoordprocedure zoals beschreven in artikel 369, zesde lid, van de Faillissementswet.

3. Bij de aanwijzing plaatst Onze Minister voor Rechtsbescherming de rechtspersoon op de lijst, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de richtlijn. Onze Minister deelt de Europese Commissie de lijst met inbegrip van de naam en de doelstelling van de rechtspersoon mee.

Dit lid bepaalt dat wanneer de Minister voor Rechtsbescherming de rechtspersoon aanwijst, de Minister deze rechtspersoon opneemt op de lijst zoals bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de eerdergenoemde richtlijn. Vervolgens stelt de Minister de Europese Commissie in kennis van deze lijst, waarbij ook de naam en de statutaire doelstelling van de aangewezen rechtspersoon worden medegedeeld.

4. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld voor het aanwijzen als bevoegde instantie en worden regels gesteld voor het intrekken en de duur van de aanwijzing. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de kosten van de aanwijzing.

Dit lid kondigt aan dat er via een algemene maatregel van bestuur (AMvB) nadere regels zullen worden opgesteld. Deze regels zullen betrekking hebben op de procedure voor het aanwijzen van een instantie als bevoegde instantie, alsmede op de regels voor het intrekken van een dergelijke aanwijzing en de geldigheidsduur ervan. De kosten die verbonden zijn aan de aanwijzingsprocedure zullen worden vastgelegd in een ministeriële regeling.