Artikel 215 (Vruchtgebruik vervreemding en vertering goederen)
1. Is bij de vestiging van een vruchtgebruik of daarna aan de vruchtgebruiker de bevoegdheid gegeven tot gehele of gedeeltelijke vervreemding en vertering van aan het vruchtgebruik onderworpen goederen, dan kan de hoofdgerechtigde bij het einde van het vruchtgebruik afgifte vorderen van de in vruchtgebruik gegeven goederen of hetgeen daarvoor in de plaats getreden is, voor zover de vruchtgebruiker of zijn rechtverkrijgenden niet bewijzen dat die goederen verteerd of door toeval tenietgegaan zijn.
2. Bij verlening van de bevoegdheid tot vervreemding en vertering kunnen een of meer personen worden aangewezen, wier toestemming voor de vervreemding en voor de vertering nodig is. Staat het vruchtgebruik onder bewind, dan zijn de vervreemding en de vertering van de medewerking van de bewindvoerder afhankelijk.
3. Is aan de vruchtgebruiker de bevoegdheid tot vervreemding en vertering verleend, dan mag hij de goederen ook voor gebruikelijke kleine geschenken bestemmen.
Uitleg in duidelijke taal
1. Is bij de vestiging van een vruchtgebruik of daarna aan de vruchtgebruiker de bevoegdheid gegeven tot gehele of gedeeltelijke vervreemding en vertering van aan het vruchtgebruik onderworpen goederen, dan kan de hoofdgerechtigde bij het einde van het vruchtgebruik afgifte vorderen van de in vruchtgebruik gegeven goederen of hetgeen daarvoor in de plaats getreden is, voor zover de vruchtgebruiker of zijn rechtverkrijgenden niet bewijzen dat die goederen verteerd of door toeval tenietgegaan zijn.
Dit betekent letterlijk: Indien bij het instellen van een vruchtgebruik, of op een later moment, aan de vruchtgebruiker de machtiging is verleend om de goederen die onder het vruchtgebruik vallen geheel of gedeeltelijk te verkopen (vervreemding) en te gebruiken (vertering), dan heeft de hoofdgerechtigde het recht om bij beëindiging van het vruchtgebruik de teruggave te eisen van de oorspronkelijke in vruchtgebruik gegeven goederen, of van datgene wat daarvoor in de plaats is gekomen. Deze vordering geldt, tenzij de vruchtgebruiker of diens rechtsopvolgers (rechtverkrijgenden) kunnen aantonen dat de goederen zijn opgebruikt (verteerd) of door een ongeval (toeval) verloren zijn gegaan (tenietgegaan zijn).
2. Bij verlening van de bevoegdheid tot vervreemding en vertering kunnen een of meer personen worden aangewezen, wier toestemming voor de vervreemding en voor de vertering nodig is. Staat het vruchtgebruik onder bewind, dan zijn de vervreemding en de vertering van de medewerking van de bewindvoerder afhankelijk.
Dit houdt in dat wanneer de bevoegdheid tot vervreemding en vertering wordt gegeven, er één of meerdere personen kunnen worden aangewezen. De toestemming van deze personen is dan vereist voor zowel de vervreemding als de vertering. Als het vruchtgebruik onder bewind staat (beheerd wordt door een bewindvoerder), dan is voor de vervreemding en de vertering de medewerking van de bewindvoerder noodzakelijk.
3. Is aan de vruchtgebruiker de bevoegdheid tot vervreemding en vertering verleend, dan mag hij de goederen ook voor gebruikelijke kleine geschenken bestemmen.
Dit betekent dat indien de vruchtgebruiker de machtiging heeft gekregen om de goederen te vervreemden en te verteren, hij deze goederen ook mag gebruiken voor het geven van gebruikelijke kleine geschenken.