Terug naar bibliotheek
Boek 1. Personen- en familierecht
Titel 14. Het gezag over minderjarige kinderen
Afdeling 6. Voogdij
§ 3. Voogdij door de rechter opgedragen
Artikel 299a

Artikel 299a (Verzoek voogdijbenoeming door verzorger)

Laatste versie

1. Degene die met instemming van de voogd een minderjarige in zijn gezin - anders dan uit hoofde van een ondertoezichtstelling of een plaatsing onder voorlopige voogdij - ten minste een jaar heeft verzorgd en opgevoed, kan de kinderrechter verzoeken hem, dan wel een rechtspersoon als bedoeld in artikel 302 van dit boek, tot voogd te benoemen.

2. Indien de minderjarige door meer dan een persoon als behorende tot het gezin wordt verzorgd en opgevoed, kan het verzoek slechts door dezen gemeenschappelijk worden gedaan.

3. Het verzoek kan ook worden gedaan door de raad voor de kinderbescherming.

4. De kinderrechter willigt het verzoek slechts in, indien hij dit in het belang van de minderjarige acht en hem genoegzaam is gebleken, dat de voogd niet bereid is zich van zijn bediening te doen ontslaan. Alsdan benoemt hij bij voorkeur degene wiens benoeming wordt verzocht tot voogd, mits deze bevoegd is tot uitoefening van de voogdij.

5. Is het bij het eerste lid bedoelde verzoek gedaan, dan blijft het tweede lid van artikel 336a, van dit boek buiten toepassing, totdat op het verzoek bij gewijsde is beslist.

6. In geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij wordt de in het eerste lid bedoelde instemming door beide voogden gegeven.

Uitleg in duidelijke taal

1. Degene die met instemming van de voogd een minderjarige in zijn gezin - anders dan uit hoofde van een ondertoezichtstelling of een plaatsing onder voorlopige voogdij - ten minste een jaar heeft verzorgd en opgevoed, kan de kinderrechter verzoeken hem, dan wel een rechtspersoon als bedoeld in artikel 302 van dit boek, tot voogd te benoemen.

Dit betekent dat een persoon die, met de instemming van de voogd, een minderjarige in zijn gezin gedurende ten minste een jaar heeft verzorgd en opgevoed, de kinderrechter kan verzoeken om hemzelf, of een rechtspersoon als bedoeld in artikel 302 van dit boek, tot voogd te benoemen. Deze mogelijkheid geldt niet indien de verzorging en opvoeding plaatsvonden op basis van een ondertoezichtstelling of een plaatsing onder voorlopige voogdij.

2. Indien de minderjarige door meer dan een persoon als behorende tot het gezin wordt verzorgd en opgevoed, kan het verzoek slechts door dezen gemeenschappelijk worden gedaan.

Dit betekent dat als de minderjarige door meer dan een persoon die tot hetzelfde gezin behoren, wordt verzorgd en opgevoed, het verzoek om tot voogd benoemd te worden alleen door deze personen gemeenschappelijk kan worden ingediend.

3. Het verzoek kan ook worden gedaan door de raad voor de kinderbescherming.

Dit betekent dat de raad voor de kinderbescherming eveneens bevoegd is om een dergelijk verzoek tot benoeming van een voogd in te dienen.

4. De kinderrechter willigt het verzoek slechts in, indien hij dit in het belang van de minderjarige acht en hem genoegzaam is gebleken, dat de voogd niet bereid is zich van zijn bediening te doen ontslaan. Alsdan benoemt hij bij voorkeur degene wiens benoeming wordt verzocht tot voogd, mits deze bevoegd is tot uitoefening van de voogdij.

Dit betekent dat de kinderrechter het verzoek slechts inwilligt (toestaat) als hij oordeelt dat dit in het belang van de minderjarige is én als het voor hem genoegzaam is gebleken (voldoende duidelijk is geworden) dat de huidige voogd niet bereid is zich van zijn bediening te doen ontslaan (zijn taak als voogd neer te leggen). Als aan deze voorwaarden is voldaan, benoemt de kinderrechter bij voorkeur degene wiens benoeming is verzocht tot voogd, op voorwaarde dat deze persoon of rechtspersoon bevoegd is tot uitoefening van de voogdij.

5. Is het bij het eerste lid bedoelde verzoek gedaan, dan blijft het tweede lid van artikel 336a, van dit boek buiten toepassing, totdat op het verzoek bij gewijsde is beslist.

Dit betekent dat als het bij het eerste lid bedoelde verzoek (het verzoek van de verzorger) is ingediend, het tweede lid van artikel 336a van dit boek buiten toepassing blijft (tijdelijk niet geldt), totdat er een definitieve rechterlijke uitspraak ( bij gewijsde is beslist) over het verzoek is gedaan.

6. In geval van gezamenlijke uitoefening van de voogdij wordt de in het eerste lid bedoelde instemming door beide voogden gegeven.

Dit betekent dat wanneer er sprake is van gezamenlijke uitoefening van de voogdij (door twee voogden), de in het eerste lid bedoelde instemming (met de verzorging en opvoeding door een ander) door beide voogden moet worden gegeven.

Rechtspraak waarin dit artikel wordt benoemd

1 uitspraak gevonden