Artikel 5
1. Bij een verzoek als bedoeld in artikel 4, moet worden overgelegd een verklaring van een psychiater die de betrokkene met het oog daarop kort te voren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was. In het geval, bedoeld in artikel 2, vierde lid, moet worden overgelegd een verklaring van de geneesheer-directeur van het ziekenhuis waarin betrokkene verblijft, die:
a. indien hij niet bij de behandeling betrokken was, betrokkene met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht of doen onderzoeken door een psychiater die niet bij de behandeling betrokken was, of b. indien hij bij de behandeling betrokken was, betrokkene met het oog daarop kort tevoren heeft doen onderzoeken door een psychiater die niet bij de behandeling betrokken was.
Uit de verklaring dient te blijken dat de persoon op wie de verklaring betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en dat een geval als bedoeld in artikel 2 zich voordoet.De geneeskundige verklaring verschaft inzicht in de actuele situatie van de betrokkene. De verklaring moet met redenen zijn omkleed en zijn ondertekend.
2. Indien in een geval als bedoeld in artikel 2, vierde lid, een verklaring zal worden opgemaakt met het oog op een verzoek tot het verlenen van een voorlopige machtiging als bedoeld in artikel 2, eerste lid, wordt de betrokkene daarvan in kennis gesteld.
3. De psychiater, bedoeld in de eerste volzin van het eerste lid, pleegt zo mogelijk tevoren overleg met de huisarts en de behandelend psychiater van de betrokkene. Indien dit overleg niet heeft plaatsgevonden, vermeldt de psychiater de reden daarvan in de verklaring. In het geval bedoeld in artikel 2, vierde lid, pleegt degene die het onderzoek uitvoert tevoren overleg met de behandelend psychiater.
4. Indien de betrokkene minderjarig is, moet tevens worden overgelegd een uittreksel uit het in artikel 244 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde register, of een verklaring van de griffier van de rechtbank dat ten aanzien van de minderjarige het register geen gegevens bevat.
5. Indien de betrokkene onder curatele is gesteld, moet tevens worden overgelegd een uittreksel uit het in artikel 391 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde register.
6. Indien ten behoeve van de betrokkene een mentorschap is ingesteld, moet tevens worden overgelegd een afschrift van de beschikking waarbij het mentorschap is ingesteld alsmede van die waarbij een mentor is benoemd.
Details
[Regeling vervallen per 01-01-2020]
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:PHR:2024:568 - Parket bij de Hoge Raad - 23 mei 2024
ECLI:NL:HR:2003:AF3450 - Hoge Raad - 20 februari 2003
ECLI:NL:HR:2017:165 - Wet Bopz: Geen absoluut recht op tolk bij psychiatrisch onderzoek - 2 februari 2017
Uit de Wet Bopz en het EVRM volgt geen absoluut recht op bijstand van een tolk bij het psychiatrisch onderzoek voor een voorlopige machtiging. De psychiater moet er echter wel op toezien dat de communicatie begrijpelijk is en kan, indien nodig, een tolk inschakelen.
ECLI:NL:HR:2012:BV2028 - Geneeskundige verklaring Wet Bopz: onderzoek door psychiater is essentieel - 26 januari 2012
De geneeskundige verklaring voor een gedwongen opname (art. 5 lid 1 Wet Bopz) moet gebaseerd zijn op onderzoek door een psychiater. Een geneesheer-directeur die zelf geen psychiater is, kan deze verklaring niet op eigen onderzoek baseren. Dit is een essentiële waarborg voor het grondrecht op vrijheid.
ECLI:NL:HR:2024:1076 - Onafhankelijkheid psychiater Wvggz: termijn van één jaar niet altijd doorslaggevend - 11 juli 2024
De onafhankelijkheid van een psychiater onder de Wvggz hangt niet alleen af van de éénjaars-termijn. De rechter moet ook de door betrokkene aangevoerde feiten over de duur en intensiteit van een vroegere behandelrelatie meewegen, zelfs als aan de wettelijke termijn is voldaan.