ECLI:NL:PHR:2024:568 - Parket bij de Hoge Raad - 23 mei 2024
Arrest
Genoemde wetsartikelen
Arrest inhoud
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer24/00740 Zitting 24 mei 2024
CONCLUSIE
B.J. Drijber
In de zaak van
[betrokkene], verzoekster tot cassatie, advocaat: mr. G.E.M. Later,
tegen
de Officier van Justitie in het arrondissementsparket Limburg, verweerder in cassatie, niet verschenen.
In deze Wvggz-zaak heeft betrokkene niet meegewerkt aan het onderzoek ten behoeve van het opstellen van een medische verklaring, omdat zij de psychiater die belast was met het medisch onderzoek niet onafhankelijk achtte. Betrokkene heeft in dat verband aangevoerd dat de betreffende psychiater haar in het verleden heeft behandeld; zij was over de behandeling en de behandelrelatie destijds niet tevreden. Vaststaat dat de psychiater op het moment van het onderzoek meer dan een jaar geen zorg aan betrokkene had verleend. De rechtbank heeft een zorgmachtiging verleend. Het middel klaagt onder meer dat de rechtbank ongemotiveerd voorbij is gegaan aan het betoog van betrokkene dat voor de vraag of de psychiater onafhankelijk is niet alleen het tijdsverloop sinds het beëindigen van de behandelrelatie van belang is, maar ook de duur en intensiteit van de behandelrelatie.
1 Feiten en procesverloop
1.1 Bij beschikking van 3 juni 2020 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond (hierna: de rechtbank) ten aanzien van verzoekster tot cassatie (hierna: betrokkene) een zorgmachtiging verleend tot en met 28 november 2020.
1.2 Bij verzoekschrift, bij de rechtbank ingekomen op 14 november 2023, heeft de officier van justitie verzocht om ten aanzien van betrokkene een aansluitende zorgmachtiging te verlenen voor de duur van twaalf maanden, voor verschillende vormen van verplichte zorg. Bij het verzoekschrift was onder meer een medische verklaring overgelegd die op 10 november 2023 is afgegeven door [psychiater M] .
1.3 Op 28 november 2023 heeft de rechtbank stukken van betrokkene ontvangen.
1.4 Op 1 december 2023 heeft de rechtbank het verzoek mondeling behandeld. Voor zover van belang heeft betrokkene ter zitting verklaard dat zij [psychiater M] , die de medische verklaring heeft opgesteld, niet onafhankelijk acht omdat deze in het verleden haar behandelend psychiater is geweest.
“(...) De advocaat verzoekt primair om het verzoek af te wijzen nu de medische verklaring niet voldoet aan de vereisten zoals die door de Hoge Raad zijn gesteld. Het klopt dat de onafhankelijk psychiater minimaal een jaar geen zorg aan betrokkene heeft verleend. De raadsvrouw verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Midden Nederland met nummer ECLI:NL:RBMNE:2020:2006 en de wetgeschiedenis van artikel 5:7 Wvggz. Volgens de advocaat is niet alleen van belang het tijdsverloop sinds het beëindigen van de behandelrelatie, maar is ook de duur en de intensiteit van de behandelrelatie van belang. De advocaat verzoekt subsidiair om de behandeling van de zorgmachtiging aan te houden in afwachting van een nieuwe medische verklaring. De onafhankelijk psychiater heeft geen nieuwe poging gedaan om betrokkene alsnog te spreken. Bovendien is de medische verklaring opgesteld aan de hand van het dossier. (…)”
1.5 Bij beschikking van 1 december 2023 heeft de rechtbank ten aanzien van betrokkene de verzochte zorgmachtiging verleend en bepaald dat de machtiging geldt tot en met uiterlijk 1 december 2024. De rechtbank heeft, voor zover van belang, het volgende overwogen:
“3.6. De rechtbank zal eerst een oordeel geven over het primaire standpunt van de advocaat over het afwijzen van de zorgmachtiging nu deze niet voldoet aan de vereisten die de Hoge Raad stelt. In de medische verklaring is te lezen, dat de onafhankelijk psychiater betrokkene voor de beoordeling niet heeft gesproken. Betrokkene heeft zelf via de begeleiding aangegeven niet met de onafhankelijk psychiater te willen spreken. Betrokkene maakte een zeer geagiteerde en boze indruk, waardoor voor de veiligheid van een ieder gekozen is om niet aan te bellen aan haar deur. Overigens heeft betrokkene ter zitting herhaald niet te hebben willen meewerken aan het opstellen van een medische verklaring door [psychiater M] . Dit kan naar het oordeel van de rechtbank niet aan de opsteller van de medische verklaring worden tegengeworpen. De rechtbank neemt daarbij ook in overweging dat de medische verklaring tot stand is gekomen op basis van een beoordeling van het medisch dossier van betrokkene en na overleg met de plaatsvervangend zorgverantwoordelijke. De rechtbank is derhalve van oordeel dat ook daarom de medische verklaring wel toereikend is om tot een beoordeling van het verzoek te kunnen komen.”
1.6 Namens betrokkene is op 1 maart 2024 − tijdig − beroep in cassatie ingesteld. De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
2 Bespreking van het cassatiemiddel
2.1 Het middel bevat één onderdeel, dat is gericht tegen rov. 3.6. Geklaagd wordt dat de daar gegeven overwegingen onjuist zijn, althans onvoldoende (begrijpelijk) zijn gemotiveerd. De klacht wordt nader toegelicht in de onderdelen 1.1 (‘Wat in de beschikking staat vermeld’), 1.2 (‘Brief van verzoekster’) en 1.3 (‘Medische verklaring’).
2.2 De onderdelen 1.1 en 1.2 hebben in de kern betrekking op de vraag of [psychiater M] , die de medische verklaring heeft opgesteld, op dat moment als onafhankelijk kon worden aangemerkt. De onderdelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
Onderdelen 1.1 en 1.2: kan de psychiater die de medische verklaring heeft opgesteld, worden aangemerkt als een onafhankelijk psychiater?
2.3 Onderdeel 1.1 stelt dat de advocaat van betrokkene ter zitting een uitspraak van de rechtbank Midden Nederland
“3.2 (…) Bij de beantwoording van de vraag of een psychiater die ten tijde van het onderzoek niet bij de behandeling betrokken is, maar zulks in het verleden wel is geweest, als onafhankelijk kan worden aangemerkt, is niet alleen van belang het tijdsverloop sinds het beëindigen van de behandelrelatie, maar ook de duur en de intensiteit van de behandelrelatie. (…).”
2.4 Onderdeel 1.2 stelt allereerst dat betrokkene in haar brief van 10 november 2023
2.5 Het onderdeel wijst vervolgens op twee eerdere beschikkingen van de rechtbank die op betrokkene betrekking hebben: een tussenbeschikking van 11 april 2022, waarbij een aansluitende zorgmachtiging is verleend voor het tijdvak tot en met uiterlijk 20 mei 2022, en de opvolgende beschikking van 19 mei 2022, waarbij een opvolgende zorgmachtiging is verleend tot en met 10 januari 2023.
“3.4. (…) Betrokkene vindt de behandeling ontoereikend en ze is het niet eens met het gedwongen verblijf. Ze is het niet eens met de medicatie en ze is zeer ontevreden over haar behandeld psychiater. (…)
3.10. De rechtbank concludeert dat er nog veel onduidelijkheden en vragen zijn, waar de psychiater in opleiding geen antwoord op kan geven nu zij geen behandelaar is en kennelijk ook niet uitgebreid is geïnformeerd door verpleegkundigen of de zorgverantwoordelijke. De rechtbank betwijfelt of er wel sprake is van een behandelrelatie van betrokkene met [psychiater M] . De rechtbank zal daarom het verzoek toewijzen voor een korte periode en een voortgezette behandeling gelasten. Gelet op de mogelijkheden van [psychiater M] om ter zitting aanwezig te zijn, zal deze korte periode lopen tot en met 20 mei 2022 (…). De volgende vragen dienen dan beantwoord te worden door de behandelaar, of eventueel door een goed geïnformeerde vervanger: (…)”
2.6 Het onderdeel stelt dat uit de opvolgende beschikking van 19 mei 2022 blijkt dat [psychiater M] ter zitting aanwezig was. Het onderdeel stelt verder dat deze psychiater van 21 oktober 2020 tot 22 september 2022 de behandelend arts van betrokkene is geweest en dat betrokkene een aantal keer een klacht tegen haar heeft ingediend.
2.7 Het onderdeel klaagt dat de rechtbank ten onrechte voorbij is gegaan aan de brief van betrokkene van 10 november 2023. Daarin beschrijft betrokkene uitgebreid haar situatie en benadrukt zij dat de medicatie een slechte invloed op haar gezondheid heeft gehad.
2.8 Ik schets eerst het juridisch kader.
Juridisch kader: onafhankelijke psychiater (Wet Bopz en Wvggz)
2.9 Art. 5 lid 1 van de voormalige Wet Bopz bepaalt onder meer dat het onderzoek moet zijn verricht door een psychiater die niet bij de behandeling betrokken was. In de zaak die heeft geleid tot de door onderdeel 1.1 genoemde beschikking van 16 oktober 2009 van de Hoge Raad had de advocaat van betrokkene het verweer gevoerd dat de geneeskundige verklaring niet aan de wettelijke vereisten voldeed, omdat het onderzoek was verricht door een psychiater die tot voor kort de behandelend psychiater van betrokkene was. De rechtbank heeft dit verweer verworpen. Op het hiertegen gerichte cassatiemiddel overwoog de Hoge Raad (onderstreping hier en hierna toegevoegd):
“3.2 (…) Art. 5 lid 1 Wet Bopz, voor zover thans van belang inhoudende dat het onderzoek moet zijn verricht door een psychiater die niet bij de behandeling betrokken was, strekt ertoe de waarborgen rond de (voortzetting van) gedwongen opname te versterken door het eisen van een onafhankelijk oordeel ter advisering van de rechter. Bij de beantwoording van de vraag of een psychiater die ten tijde van het onderzoek niet bij de behandeling betrokken is, maar zulks in het verleden wel is geweest, als onafhankelijk kan worden aangemerkt, is niet alleen van belang het tijdsverloop sinds het beëindigen van de behandelrelatie, maar ook de duur en de intensiteit van de behandelrelatie. Het is aan de feitenrechter voorbehouden aan de hand van de omstandigheden van het geval telkens het onderlinge gewicht van deze factoren te bepalen. Echter, gelet op het belang van het onderhavige voorschrift en ter wille van de in zaken als deze geboden duidelijkheid zal in het algemeen moeten worden aangenomen dat, indien ten tijde van het ten behoeve van de verklaring verrichte onderzoek nog geen jaar was verlopen sinds de psychiater die het onderzoek heeft verricht voor het laatst behandelcontact met de betrokkene heeft gehad, deze psychiater niet kan gelden als ‘niet bij de behandeling betrokken’ als bedoeld in art. 5 lid 1 Wet Bopz.
Daarom heeft de rechtbank, die kennelijk niet van belang achtte (want in het midden heeft gelaten) of de psychiater (…) minder dan een jaar of juist langer voor het door hem verrichte onderzoek laatstelijk bij de behandeling betrokken was, blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting. (…)”
2.10 Volgens A-G Langemeijer gaat het hier om een vuistregel, die inhoudt dat indien ten tijde van het onderzoek nog geen jaar was verstreken sinds de rapporterende psychiater het laatste behandelcontact met de betrokkene heeft gehad, die psychiater niet kan gelden als een “niet bij de behandeling betrokken psychiater” in de zin van art. 5 lid 1 Wet Bopz. Volgens Langemeijer kan die vuistregel niet worden omgedraaid, in de zin dat als wél meer dan een jaar is verstreken, de rapporterend psychiater automatisch als onafhankelijk kan worden beschouwd. Van belang is namelijk ook de duur en de intensiteit van de (beëindigde) behandelrelatie.
2.11 De vraag is vervolgens of de Wvggz een zelfde criterium hanteert als gold onder de Wet Bopz. Art. 5:7, aanhef en onder d, Wvggz bepaalt dat de psychiater die met het oog op een verzoek om een (aansluitende) zorgmachtiging een medische verklaring over de toestand van de patiënt moet opstellen, onafhankelijk moet zijn ten opzichte van de betrokkene:
“Voor de toepassing van deze wet gelden voor de psychiater de volgende voorwaarden: (…) d. hij heeft minimaal één jaar geen zorg verleend aan betrokkene.”
‘Onafhankelijk’ betekent hier overigens niet dat deze psychiater niet in dienst mag zijn bij de zorgaanbieder die de zorg verleent. Dit is toegestaan, mits de psychiater aan de eisen van art. 5:7 voldoet.
2.12 In de zaak die heeft geleid tot HR 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1012
“4.1.1 Onderdeel 1 van het middel klaagt onder meer dat de rechtbank heeft miskend dat de psychiater die de medische verklaring heeft opgesteld, niet voldeed aan de in art. 5:7, aanhef en onder d, Wvggz gestelde voorwaarde, en dat het de rechtbank niet vrijstond om (…) aan de hand van een belangenafweging te beoordelen of de medische verklaring als grondslag voor de verzochte machtiging kan worden aanvaard.
4.1.2 Art. 5:7 Wvggz bepaalt dat voor de psychiater die de medische verklaring opstelt, de daarin genoemde voorwaarden gelden. Die voorwaarden dienen als waarborg voor een onafhankelijke, onpartijdige en behoorlijke besluitvorming over verplichte zorg.
4.1.3 Uit de (…) bestreden beschikking blijkt dat de psychiater die de medische verklaring heeft opgesteld, op 12 januari 2020 betrokkene heeft gezien en medicatie aan haar heeft voorgeschreven. Dat valt onder het begrip zorg in de Wvggz, gelet op de omschrijving daarvan in art. 1:1 lid 1, onder v, in verbinding met art. 3:2 lid 1 Wvggz. Op 13 januari 2020 heeft de psychiater betrokkene wederom gezien en de medische verklaring opgesteld. Een en ander leidt ertoe dat aan de voorwaarde van art. 5:7, onder d, Wvggz niet is voldaan. De hiervoor in 4.1.1 weergegeven klacht slaagt dus. (…)”
2.13 In dat geval zat er dus slechts één dag tussen de laatste behandeling en het opstellen van de medische verklaring. Vrij evident was, dunkt mij, dat aan de éénjaarstermijn niet was voldaan. Belangrijk is nu vooral of, in het omgekeerde geval waarin wél meer dan een jaar is verstreken, toch kan worden aangenomen dat de rapporterend psychiater niet onafhankelijk is gelet of de duur en de intensiteit van de voor die tijd verleende behandeling.
2.14 Dat ook onder de Wvggz gelet moet worden op de duur en de intensiteit van de eerder verleende behandeling volgt niet uit de tekst van art. 5:7, onder d, Wvggz en is ook niet af te leiden uit HR 10 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:191.
“3.2.1 Uit het systeem van de Wvggz, in het bijzonder uit art. 5:8 lid 1 Wvggz in verbinding met art. 5:17 lid 3 Wvggz en art. 6:4 Wvggz, volgt dat een rechter slechts een zorgmachtiging mag verlenen indien uit een medische verklaring van een psychiater over de actuele gezondheidstoestand van de betrokkene blijkt dat uit diens gedrag als gevolg van zijn psychische stoornis ernstig nadeel voortvloeit. Voor de psychiater die de medische verklaring opstelt, gelden de in art. 5:7 Wvggz genoemde voorwaarden. Die voorwaarden dienen als waarborg voor een onafhankelijke, onpartijdige en behoorlijke besluitvorming over verplichte zorg. Een en ander strookt met de rechtspraak van het EHRM over art. 5 lid 1, aanhef en onder e, EVRM.”
2.15 Hoewel de tekst noch de wetsgeschiedenis daartoe aanleiding geeft, menen verschillende schrijvers dat behalve de termijn die is verlopen na het einde van de behandelperiode ook de duur en de intensiteit van de eerder bestaande behandelrelatie bepalend zou moeten zijn voor de vraag of de psychiater die de medische verklaring opstelt onafhankelijk is als bedoeld in art. 5:7, onder d, Wvggz.
2.16 Keurentjes pleit voor flexibiliteit die twee kanten op werkt, maar stelt vast dat de wettelijke termijn van één jaar daarvoor geen ruimte biedt:
“(…) Als laatste stelt de wet in art. 5:7 de eis dat de psychiater minimaal één jaar geen zorg heeft verleend aan betrokkene. Ook die eis heeft te maken met de vereiste onafhankelijkheid van de psychiater. Ik blijf die een jaar eis wat strikt en star vinden. Hij is informeel de standaard geworden onder de Wet Bopz naar aanleiding van een aantal uitspraken van de Hoge Raad. Relevant is en blijft dat voor de vereiste onafhankelijkheid de duur van het behandelcontact en de intensiteit daarvan bepalend zijn. Dat kan ertoe leiden dat de psychiater, die gedurende vele jaren een heel intensieve behandelrelatie heeft gehad met betrokkene, zich ook na een jaar niet vrij voelt om als onafhankelijk psychiater een medische verklaring op te stellen. Die ruimte biedt de huidige wettekst wel. De ruimte om na minder dan een jaar tijdsverloop na zorgverlening, hoe incidenteel en summier wellicht ook, een medische verklaring op te stellen, is er nu niet meer. En de Hoge Raad is heel streng, zo is inmiddels gebleken. (…)”
2.17 Reijntjes-Wendenburg neemt het standpunt in dat de rechter nog steeds de duur en intensiteit van de behandeling moet meewegen bij de beoordeling van de vraag of de psychiater die de medische verklaring heeft opgesteld onafhankelijk is, ook na een tijdsverloop van meer dan één jaar sinds de laatste behandeling van betrokkene door die psychiater. Zij pleit, als ik het goed zie, voor flexibiliteit één kant op, namelijk ten gunste van de patiënt:
“(…) Gevergd wordt wel dat de opsteller van de medische verklaring minimaal één jaar geen zorg aan betrokkene heeft verleend (sub d). De wetgever heeft met dit voorschrift willen voorkomen dat de psychiater een dusdanige band met betrokkene heeft opgebouwd dat die een obstakel is voor het vormen van een onafhankelijk oordeel. De Hoge Raad houdt strikt de hand aan deze regel. Dat blijkt uit een zaak, waarin betrokkene door de piketpsychiater is gezien, die hem heeft geadviseerd en medicatie heeft voorgeschreven, en daags erop door dezelfde piketpsychiater in het kader van een crisismaatregel is beoordeeld. Hoewel aannemelijk is dat het eerste contact slechts kort duurde, meent de Hoge Raad dat niet aan de wettelijke voorwaarde is voldaan dat de medische verklaring wordt opgesteld door een psychiater die minimaal één jaar geen zorg heeft verleend aan betrokkene. Wat moet dan worden verstaan onder het verlenen van zorg? A-G Asser merkte eens op dat een arts niet bij de behandeling van een patiënt betrokken is als hij daarvoor direct noch indirect (mede) verantwoordelijkheid draagt. Plv. P-G Langemeijer heeft zich hierbij aangesloten. Hij legt uit dat de rapporterende psychiater mede verantwoordelijkheid draagt voor de behandeling indien deze betrokkene eerst als hulpverlener heeft onderzocht en medicatie heeft geadviseerd of aangeboden. Ook wijst hij op de noodzaak van functiescheiding tussen een behandelend en een rapporterend psychiater, die volgens hem wordt gerechtvaardigd door het vertrouwen dat de patiënt in de behandelend arts mag stellen. Een patiënt zal in de regel meer informatie en gevoelens durven toevertrouwen aan een arts die hem/haar behandelt dan aan de rapporterende arts die hem/haar onderzoekt in opdracht van een overheidsorgaan met het oog op een mogelijke vrijheidsbeneming of andere vorm van verplichte zorg. Bij de beoordeling of de opsteller van een medische verklaring voldoende onafhankelijk is, speelt dus niet alleen het tijdsverloop sinds het beëindigen van de behandelrelatie een rol, maar ook de intensiteit van de behandelrelatie en de mate van verantwoordelijkheid die de psychiater voor een eerdere behandeling droeg. Die factoren moet de rechter allemaal meewegen in zijn oordeel of betrokkene door een onafhankelijke psychiater is onderzocht. Let op dat de onafhankelijkheid (dus de niet-vooringenomenheid) van de psychiater in tweeërlei opzicht moet worden getoetst: naast een subjectieve beoordeling, die zich richt op de persoon van de specifieke deskundige, is een objectieve beoordeling nodig, die zich richt zich op de structuur waarbinnen hij werkzaam is.”
2.18 Ik stel de volgende uitleg voor. Steeds dient ten minste één jaar te zijn verstreken tussen het einde van de behandelrelatie en het opstellen van een medische verklaring. Is het tijdsverloop daartussen korter (of zelfs veel korter, zoals het geval was in de door de advocaat van betrokkene aangehaalde uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 14 mei 2020), dan is aan het vereiste van art. 5.7, onder d, niet voldaan. De psychiater in kwestie kan dan niet als onafhankelijk worden aangemerkt en dus niet de vereiste medische verklaring afgeven. Dit volgt ook uit HR 5 juni 2020 (zie hiervoor, 2.12). Er is dus geen flexibiliteit ten nadele van de betrokkene want de termijn van één jaar is een harde minimumtermijn.
2.19 Maar wat nu als de termijn van één jaar wél is verstreken, maar er in een individueel geval gelet op de duur en de intensiteit van de eerdere behandeling toch redenen zijn om te kunnen twijfelen aan de onafhankelijkheid van de psychiater? Uitgangspunt is dat de ‘afkoelingsperiode’ van één jaar noodzakelijk én voldoende is om de psychiater onafhankelijk te achten. Het hanteren van een vaste termijn geeft duidelijkheid en is daarom voor de praktijk makkelijk te hanteren. Een vaste termijn van(niet langer dan) één jaar lijkt bovendien passend voor kleinere zorginstellingen. Als patiënten daar langdurig verblijven, zou er bij het hanteren van een langere termijn een tekort aan beschikbare psychiaters kunnen ontstaan die als ‘onafhankelijk’ kunnen gelden. Als ten minste één jaar is verstreken tussen het einde van de behandelingsrelatie en het opstellen van een medische verklaring moet een psychiater daarom als ‘onafhankelijk’ worden beschouwd. De rechter hoeft daarom als regel niet de aard en intensiteit van de eerdere behandelrelatie tussen psychiater en patiënt in zijn oordeelsvorming te betrekken.
2.20 Niettemin kan het nodig zijn om in specifieke gevallen op deze regel een uitzondering te maken indien er feiten of omstandigheden zijn die concrete twijfel kunnen oproepen omtrent de onafhankelijkheid van een psychiater om voor de afgifte van een zorgmachtiging een medische verklaring op te stellen.
2.21 Of de door een betrokkene gestelde feiten en omstandigheden voldoende zwaarwegend zijn om af te wijken van de regel dat de psychiater na één jaar geacht moet worden onafhankelijk te zijn, is aan de feitenrechter (de rechtbank) om te beoordelen. De enkele omstandigheid dat de psychiater in het kader van de behandeling van de betrokken patiënt beslissingen over de aan de patiënt te verlenen behandeling heeft gegeven (bijvoorbeeld over de toe te dienen medicatie) waarin deze zich niet kon vinden, vormt niet een zwaarwegende reden om aan te nemen dat de psychiater, na verloop van meer dan een jaar na het einde van de behandelrelatie, niet onafhankelijk zou zijn.
2.22 Ik keer daarmee terug naar (de feiten van) deze zaak*.*
2.23 [psychiater M] heeft op 10 november 2023 de medische verklaring opgesteld in het kader van het verzoek tot afgifte van een aansluitende zorgmachtiging. Blijkens de stellingen van betrokkene is [psychiater M] van 21 oktober 2020 tot 22 september 2022 haar behandelend arts geweest.
2.24 Indien ervan wordt uitgegaan dat art. 5:7, onder d, Wvggz niet uitsluit dat op grond van (door de betrokkene aan te voeren) feiten en omstandigheden kan worden geoordeeld dat na een tijdsverloop van één jaar toch niet van onafhankelijkheid kan worden gesproken, dan meen ik dat de stellingen die in dit geval door en namens betrokkene daartoe zijn aangevoerd van onvoldoende gewicht zijn om tot de conclusie te kunnen leiden dat [psychiater M] niet als onafhankelijk kan worden aangemerkt. De stellingen − voor zover naar een vindplaats wordt verwezen
2.25 Het voorgaande betekent dat onderdeel 1.1 faalt.
2.26 Met betrekking tot onderdeel 1.2 merk ik nog op dat niet duidelijk is wat precies wordt beoogd met het betoog aan het slot omtrent de (gevolgen van de voorgeschreven) medicatie. Voor zover het onderdeel de klacht bevat dat de rechtbank geen acht heeft geslagen op de stellingen van betrokkene op dat punt, mist die klacht feitelijke grondslag. De rechtbank heeft de stellingen van betrokken weergegeven in rov. 2.1 en in rov. 3.7 en heeft die stellingen ook in de beoordeling betrokken. Ik verwijs naar rov. 3.4 (laatste deel) en rov. 3.7. Tegen deze beide overwegingen komt het middel niet op.
Onderdeel 1.3; (overige) klachten met betrekking tot de medische verklaring
2.27 Onderdeel 1.3 bevat verschillende klachten. De meeste klachten bouwen voort op dan wel zijn een herhaling van de klacht dat [psychiater M] niet geacht kan worden onafhankelijk te zijn, althans dat de rechtbank niet uitdrukkelijk is ingegaan op de stellingen die in dat kader naar voren zijn gebracht. De klachten falen op de gronden zoals hiervoor uiteengezet.
2.28 Het onderdeel bevat voorts een aantal klachten en stellingen die betrekking hebben op andere aspecten van de medische verklaring. Ik loop die hieronder puntsgewijs na.
2.29 Het onderdeel veronderstelt dat de rechtbank heeft geoordeeld dat zij van belang acht dat de medische verklaring tot stand is gekomen op basis van een beoordeling van het medisch dossier van betrokkene en “na overleg met de zorgverantwoordelijke (dus niet onafhankelijk)”, en klaagt dat dit oordeel “dus onbegrijpelijk” is.
2.30 Deze klacht mist feitelijke grondslag. De rechtbank neemt onder meer in aanmerking dat de medische verklaring tot stand is gekomen na overleg met de plaatsvervangend zorgverantwoordelijke. Blijkens de geneeskundige verklaring (rubriek 3) was dat [plaatsvervangend zorgverantwoordelijke] .
2.31 De rechtbank overweegt in rov. 3.6 dat betrokkene (meermaals) heeft verklaard dat zij niet wil meewerken aan het opstellen van een medische verklaring door [psychiater M] en dat dit de opsteller van de medische verklaring niet kan worden tegengeworpen. De rechtbank oordeelt vervolgens dat de opgestelde medische verklaring wel toereikend is om tot een beoordeling van het verzoek tot het verlenen van een aansluitende zorgmachtiging te komen en overweegt daartoe dat die verklaring tot stand is gekomen op basis van een beoordeling van het medisch dossier van betrokkene en na overleg met de plaatsvervangend zorgverantwoordelijke. Het stond de rechtbank vrij om deze aspecten in de beoordeling te mee te nemen. Nu betrokkene in het kader van het psychiatrisch onderzoek niet wilde praten met [psychiater M] was de psychiater voor het verkrijgen van informatie namelijk aangewezen op het patiëntdossier van betrokkene en derden. Indien dat niet zou mogen omdat de (rapporterend) psychiater zijn of haar oordeel (ten minste gedeeltelijk) zou moeten baseren op de verklaring van de betrokken patiënt zelf, dan zou deze door te zwijgen kunnen bereiken dat geen medische verklaring kan worden opgesteld voor de afgifte van een aansluitende zorgmachtiging, althans indirect invloed kunnen uitoefenen op de persoon van de onafhankelijk psychiater in zijn of haar dossier.
2.32 Het onderdeel stelt verder dat [psychiater M] in rubriek 6.d
2.33 Ook deze klacht faalt. Zoals hiervoor uiteen is gezet heeft [psychiater M] eerder in de medische verklaring (rubriek 3) aangegeven dat zij [plaatsvervangend zorgverantwoordelijke] heeft geraadpleegd. Het is deze plaatsvervangend zorgverantwoordelijke geweest die aan de psychiater mededelingen heeft gedaan over symptomen, gedragingen of feiten die zij bij betrokkene heeft waargenomen.
Slotsom
2.34 Nu geen van de onderdelen slaagt, dient het cassatieberoep te worden verworpen.
3 Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Zie het historisch overzicht van het Openbaar Ministerie van 14 november 2023 (prod. 10 in het overgelegde procesdossier).
De (tussen)beschikkingen van de rechtbank van 11 april 2022, 19 mei 2022 en 23 december 2022 zijn overgelegd als prod. 11.
De medische verklaring is overgelegd als prod. 5.
Zie de bestreden beschikking van 1 december 2023, rov. 1.3. De rechtbank specificeert de stukken niet. Prod. 8 in het procesdossier betreft een brief van betrokkene van 10 november 2023. Ik ga ervan uit dat de rechtbank (mede) het oog heeft op deze brief.
Zie de bestreden beschikking, rov. 2.1, en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling (prod. 12 in het procesdossier), p. 1.
Zie de bestreden beschikking, rov. 2.3, en het proces-verbaal van de mondelinge behandeling, p. 2.
Rb. Midden-Nederland 14 mei 2020, ECLI:NL:RBMNE:2020:2006.
HR 16 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK0342, NJ 2009/518, BJ 2009/47, m.nt. W. Dijkers.
Zie voetnoot 4.
Zie voetnoot 2.
HR 16 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK0342, NJ 2009/518. Vgl. in geval van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling (art. 27 Wet Bopz): HR 21 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA3936, NJ 2013/352.
Conclusie van 25 juni 2013, ECLI:NL:PHR:2013:771, onder 2.6 en 2.7.
NJ 2020/347, m.nt. J. Legemaate, JGz 2020/45, m.nt. Dijkers.
De Hoge Raad verwijst hier in een voetnoot naar: Kamerstukken II 2015/16, 32 399, nr. 24 (Nota naar aanleiding van het Nader Verslag), p. 26 en 27.
De Hoge Raad verwijst hier in een voetnoot naar: Kamerstukken II2013/14, 32 399, nr. 10 (Nota van wijziging), p. 86. Daar staat het volgende: “De onafhankelijkheid moet vooral gewaarborgd zijn in de relatie tot betrokkene. Daarom is de eis uit de Wet bopz overgenomen dat de arts minimaal één jaar geen zorg heeft verleend aan betrokkene. Dit voorkomt dat de arts als zorgverlener wellicht een dusdanige band met betrokkene heeft opgebouwd dat dat een obstakel zou kunnen zijn voor het vormen van een onafhankelijk oordeel. De LPGGZ [Landelijk Platform geestelijke gezondheidszorg, A-G] heeft er naar aanleiding van de consultatie over de nota van wijziging nog op gewezen dat de rol van de onafhankelijke arts om een extra waarborg vraagt, namelijk een roulatiesysteem waardoor voorkomen kan worden dat steeds dezelfde arts wordt gevraagd om medische verklaringen af te geven. Het is aan het veld om indien gewenst hier nadere invulling aan te geven.”
Zie nadien in soortgelijke zin: HR 2 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1545, NJ 2020/371, JGZ 2021/1 en HR 16 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1159, NJ 2021/279. In deze uitspraken is geoordeeld dat de geneesheer-directeur die tevens psychiater is, een medische verklaring mag opstellen als bedoeld in art. 5:8 Wvggz, mits aan de voorwaarden van art. 5:7 Wvggz wordt voldaan.
JGZ 2023/21, m.nt. C.C. van Velzen.
R. Keurentjes, De Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg. Handleiding voor de praktijk, Den Haag: SDU 2023, p. 63 en 64.
C. Reijntjes-Wendenburg, Gedwongen psychiatrische zorg (Praktijkwijzer Strafrecht nr. 12), Deventer: Wolters Kluwer 2023, p. 153 en 154.
Ik maak de vergelijking met sommige juridische beroepen waarvoor een vaste periode geldt waarin geen zaken mogen worden behandeld die verband houden met de vorige werkkring. Ook na het verstrijken van die periode kunnen er in een individueel geval omstandigheden zijn die twijfels kunnen doen rijzen over de onafhankelijkheid of onpartijdigheid van de betrokken beroepsbeoefenaar, in welk geval het voor deze geraden kan zijn om zich te verschonen.
Zie onderdeel 1.2. Zie in dat verband ook de weergave door de rechtbank in rov. 2.3 van de stellingen van de advocaat van betrokkene. In de tweede alinea staat dat de advocaat heeft gesteld: “Het klopt dat de onafhankelijk psychiater minimaal een jaar geen zorg aan betrokkene heeft verleend.”
In onderdeel 1.2 wordt onder meer aangevoerd dat betrokkene “een paar keer” een klacht tegen [psychiater M] heeft ingediend. Verwijzing naar een vindplaats ontbreekt echter, net als informatie over aard en inhoud van de gestelde klachten.
Ik merk op dat rubriek 6 ontbreekt in de namens betrokkene overgelegde medische verklaring (procesdossier, prod. 5). Meerdere pagina’s zijn niet overgelegd.