Artikel 48
1. Tenzij voortzetting van het verblijf in het psychiatrisch ziekenhuis als vrijwillig patiënt gewenst is en betrokkene blijk geeft van de nodige bereidheid daartoe, verleent de geneesheer-directeur een patiënt op wie hoofdstuk II toepassing heeft gevonden, ontslag uit het ziekenhuis zodra zich één van de volgende omstandigheden voordoet:
a. de betrokkene niet of niet langer in zijn geestvermogens gestoord of gevaarlijk is dan wel het gevaar door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend; b. de geldigheidsduur van een der in hoofdstuk II, paragrafen 1 tot en met 4, bedoelde rechterlijke machtigingen is verstreken, tenzij voor het einde van de termijn een verzoek is gedaan tot het verlenen van een aansluitende rechterlijke machtiging; in dat geval verleent de geneesheer-directeur ontslag
1°. zodra op het verzoek is beschikt en de beschikking niet strekt tot voortgezet verblijf; 2°. zodra de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken;
c. door de officier geen verzoek wordt gedaan of door de rechter afwijzend wordt beschikt ter zake van een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling ten aanzien van een met toepassing van artikel 20 in het ziekenhuis verblijvend persoon dan wel - indien binnen de daarvoor gestelde termijn geen beschikking is gegeven - zodra de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken; of d. door de rechter ontslag na toepassing van artikel 49 wordt bevolen.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, onder b, ten tweede, en onder c, verleent de geneesheer-directeur hangende het onderzoek van de rechter geen ontslag, indien de rechter de beschikking niet binnen de gestelde termijn heeft gegeven ten gevolge van het horen van een deskundige op verzoek van de betrokken patiënt.
3. Artikel 45, eerste lid, laatste volzin, tweede lid, laatste volzin en zesde lid, is van overeenkomstige toepassing. De geneesheer-directeur stelt tevoren de echtgenoot, de wettelijke vertegenwoordiger alsmede de naaste (familie)betrekkingen van de patiënt op de hoogte van het voorgenomen ontslag.
Details
[Regeling vervallen per 01-01-2020]
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2015:842 - Wet Bopz: Termijnoverschrijding verzoek voorlopige machtiging en gevolgen geldigheidsduur - 2 april 2015
Indien een verzoek voor een voorlopige machtiging na het verstrijken van de vorige machtiging wordt ingediend, moet de rechtbank de geldigheidsduur van de nieuwe machtiging inkorten. De duur wordt berekend vanaf de einddatum van de voorafgaande machtiging, niet vanaf de datum van de nieuwe beschikking.
ECLI:NL:HR:2016:2711 - Wet Bopz: Einde machtiging maakt voorwaardelijk ontslag definitief - 24 november 2016
Een voorwaardelijk ontslag wordt definitief wanneer de onderliggende machtiging tot voortgezet verblijf verstrijkt. Het indienen van een verzoek voor een *voorwaardelijke* machtiging verlengt de oude machtiging niet. De geneesheer-directeur kan het ontslag dan niet meer intrekken en een machtiging tot voortgezet verblijf is onmogelijk.
ECLI:NL:HR:2020:1601 - Gevolgen termijnoverschrijding en anticipatie op wetgeving bij Wzd-machtiging - 8 oktober 2020
Een te laat ingediend verzoek voor een Wzd-machtiging staat toewijzing niet in de weg, maar de rechter moet de periode van onrechtmatige vrijheidsbeneming aftrekken van de geldigheidsduur. Tevens mag de rechter anticiperen op aangekondigde, maar nog niet geldende, regelgeving zoals een gelijkstelling van een ziektebeeld.
ECLI:NL:HR:2019:1691 - Wraking in Bopz-procedure: Hoge Raad stelt termijn voor beslissing wrakingskamer - 31 oktober 2019
Een rechter mag na een wrakingsverzoek in een Bopz-zaak niet op het verzoek beslissen. De Hoge Raad stelt een nieuwe regel: de wrakingskamer moet binnen vijf dagen beslissen, gedurende welke tijd betrokkene niet ontslagen mag worden. Schending van dit principe leidt tot vernietiging.
ECLI:NL:HR:2015:3335 - Voortgezette inbewaringstelling zonder horen bij onbekende verblijfplaats en acuut gevaar - 19 november 2015
De Hoge Raad oordeelt dat een rechtbank een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling (Wet Bopz) mag verlenen zonder de betrokkene te horen. Dit is toegestaan als er sprake is van onmiddellijk dreigend gevaar en de verblijfplaats van de (onttrokken) betrokkene onbekend is.
ECLI:NL:HR:2011:BP2314 - Hoge Raad - 10 maart 2011
ECLI:NL:HR:2016:2016 - Hoge Raad: Termijnoverschrijding bij Bopz-machtiging leidt tot kortere geldigheidsduur - 1 september 2016
Onredelijke vertraging door de rechter bij de beslissing over een machtiging tot voortgezet verblijf (Wet Bopz) moet worden gecompenseerd. De Hoge Raad oordeelt dat de duur van de overschrijding in mindering moet worden gebracht op de geldigheidsduur van de nieuwe machtiging.
ECLI:NL:PHR:2024:409 - Parket bij de Hoge Raad - 9 april 2024
ECLI:NL:HR:2013:1260 - Wet Bopz: beslistermijn na deskundigenbericht bij voortgezet verblijf - 14 november 2013
Indien in een Bopz-procedure op verzoek van betrokkene een deskundigenonderzoek wordt gelast, moet de rechtbank binnen vier weken na ontvangst van het deskundigenbericht beslissen op het verzoek tot voortgezet verblijf. Dit volgt uit de rechtsbescherming die art. 5 lid 4 EVRM beoogt te bieden.
ECLI:NL:HR:2013:1040 - Wet Bopz: Termijn conversie voorwaardelijke machtiging na afloop geldigheidsduur - 24 oktober 2013
De bevoegdheid van de geneesheer-directeur om op grond van art. 14d Wet Bopz een voorwaardelijke machtiging om te zetten in een onvrijwillige opneming, vervalt vier weken na afloop van die machtiging, ook als er tijdig een verzoek tot verlenging is ingediend en de wet geen beslistermijn stelt.