Terug naar bibliotheek
Besluit financiële verhouding 2001Bijlage 2. De verdeelmaatstaven voor het gemeentefonds (bijlage bij artikel 3, tweede lid)

Bijlage 2. De verdeelmaatstaven voor het gemeentefonds (bijlage bij artikel 3, tweede lid)

Laatste versie

Bijlage 2: De verdeelmaatstaven voor het gemeentefonds (bijlage bij artikel 3, tweede lid)

nummer en korte omschrijvingDefinitie verdeelmaatstafBronPeildatum of tijdsaanduiding (indien deze anders luidt dan 1 januari van het uitkeringsjaar)
1. Maatstaf Ozb woningen eigenarenHet op grond van artikel 8, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet gecorrigeerde totaal van de vastgestelde waarden van onroerende zaken. Het gecorrigeerde totaal wordt gedeeld door de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar. Het betreft de onroerende zaken die tot woning dienen waarover onroerende zaakbelastingen (Ozb), bedoeld in artikel 220, onderdeel b, van de Gemeentewet, geheven kan worden van eigenaren. De waarde van de onroerende zaken wordt bepaald op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken.CBS
1a. Maatstaf Ozb niet-woningen eigenarenHet op grond van artikel 8, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet gecorrigeerde totaal van de vastgestelde waarden van onroerende zaken in de gemeente. Het gecorrigeerde totaal wordt gedeeld door de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar. Het betreft onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen en waarover onroerende zaakbelastingen (Ozb), bedoeld in artikel 220, onderdeel b, van de Gemeentewet, kan worden geheven van eigenaren. De waarde van de onroerende zaken wordt bepaald op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken.CBS
1b. Maatstaf Ozb niet-woningen gebruikersHet op grond van artikel 8, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet gecorrigeerde totaal van de vastgestelde waarden van onroerende zaken in de gemeente. Het gecorrigeerde totaal wordt gedeeld door de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar. Het betreft onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen en waarover onroerende zaakbelastingen (Ozb) kan worden geheven van de gebruikers, zoals bedoeld in artikel 220, onderdeel a, van de Gemeentewet. De waarde van de onroerende zaken wordt bepaald op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken.CBS
2. Maatstaf inwonersHet aantal inwoners van de gemeente.CBS
3. Maatstaf éénouderhuishoudensHet aantal particuliere huishoudens in een gemeente bestaande uit een ouder met een of meer thuiswonende kinderen.CBS
3a. Maatstaf éénouderhuishoudens met 2 of meer kinderenHet aantal particuliere huishoudens in een gemeente bestaande uit één ouder met 2 of meer thuiswonende kinderen.CBS
3b. Maatstaf éénpersoonshuishoudensHet aantal particuliere huishoudens in een gemeente bestaande uit één persoon.CBS
3c. Maatstaf éénpersoonshuishoudens 65 t/m 74 jaarHet aantal particuliere huishoudens in een gemeente bestaande uit één persoon in de leeftijd 65 t/m 74 jaar.CBS
3d. Maatstaf éénpersoonshuishoudens 75 t/m 84 jaarHet aantal particuliere huishoudens in een gemeente bestaande uit één persoon in de leeftijd 75 t/m 84 jaar.CBS
3e. Maatstaf éénpersoonshuishoudens 85 jaar en ouderHet aantal particuliere huishoudens in een gemeente bestaande uit één persoon in de leeftijd 85 jaar en ouder.CBS
4. Maatstaf jongerenHet aantal inwoners van een gemeente dat jonger is dan 18 jaar.CBS
5. Maatstaf inwoners jonger dan 65 jaarHet aantal inwoners van een gemeente dat jonger is dan 65 jaar.CBS
5a. Maatstaf inwoners 65 jaar en ouderHet aantal inwoners van een gemeente in de leeftijd 65 jaar en ouder.CBS
5b. Maatstaf inwoners 65 t/m 74 jaarHet aantal inwoners van een gemeente in de leeftijd 65 t/m 74 jaar.CBS
5c. Maatstaf inwoners 75 t/m 84 jaarHet aantal inwoners van een gemeente in de leeftijd 75 t/m 84 jaar.CBS
5d. Maatstaf inwoners 85 jaar en ouderHet aantal inwoners van een gemeente in de leeftijd 85 jaar en ouder.CBS
6. Maatstaf inwoners waddengemeentenVoor de gemeenten Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog: het aantal inwoners van de gemeente. Daarbij vindt een verdeling plaats in drie maatstaven, overeenkomstig de volgende schijven: a. het aantal inwoners in het interval tot en met 2500 inwoners; b. het aantal inwoners in het interval van 2501 tot en met 7500 inwoners; c. het aantal inwoners boven de 7500 inwoners.CBS
7. Maatstaf huishoudens met een laag inkomenHet aantal huishoudens in de gemeente met een inkomen hoger dan inkomensgrens a en niet hoger dan inkomensgrens b. Inkomensgrens a wordt zodanig bepaald dat juist bij 10% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt. Inkomensgrens b wordt zodanig bepaald dat juist bij 40% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt.CBSInkomensstatistiek: stand 31 december 2014, voor het aantal huishoudens geïndexeerd naar het uitkeringsjaar
7a. Maatstaf huishoudens met een laag inkomen met drempelHet aantal huishoudens in de gemeente volgens maatstaf 7, voor zover dit aantal méér is dan 10% van het aantal woonruimten in de gemeente.CBSZie maatstaf 7
7b. Maatstaf huishoudensHet aantal particuliere huishoudens en het aantal personen in institutionele huishoudens in de gemeente.CBS
7c. Maatstaf huishoudens met een laag inkomen 65 t/m 74 jaarHet aantal particuliere huishoudens van een gemeente bestaande uit één of meer personen in de leeftijd van 65 tot en met 74 jaar, waarvan het inkomen hoger is dan inkomensgrens a en niet hoger is dan inkomensgrens b. Inkomensgrens a wordt zodanig bepaald dat juist bij 10% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt. Inkomensgrens b wordt zodanig bepaald dat juist bij 40% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt.CBSZie maatstaf 7
7d. Maatstaf huishoudens met een laag inkomen 75 t/m 84 jaarHet aantal particuliere huishoudens van een gemeente bestaande uit één of meer personen in de leeftijd van 75 tot en met 84 jaar, waarvan het inkomen hoger is dan inkomensgrens a en niet hoger is dan inkomensgrens b. Inkomensgrens a wordt zodanig bepaald dat juist bij 10% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt. Inkomensgrens b wordt zodanig bepaald dat juist bij 40% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt.CBSZie maatstaf 7
7e. Maatstaf huishoudens met een laag inkomen 85 jaar en ouderHet aantal particuliere huishoudens van een gemeente bestaande uit één of meer personen in de leeftijd van 85 jaar en ouder, waarvan het inkomen hoger is dan inkomensgrens a en niet hoger is dan inkomensgrens b. Inkomensgrens a wordt zodanig bepaald dat juist bij 10% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt. Inkomensgrens b wordt zodanig bepaald dat juist bij 40% van het landelijk aantal huishoudens het inkomen onder de grens ligt.CBSZie maatstaf 7
7f. Maatstaf jongeren in gezinnen met armoederisicoHet aandeel minderjarige kinderen in huishoudens waarvan het inkomen maximaal 120% van het sociaal minimum bedraagt in procenten van het totaalaantal huishoudens met minderjarige kinderen met inkomen, vermenigvuldigd met het aantal inwoners jonger dan 18 jaar.CBSZie maatstaf 7
8. BijstandsmaatstafHet driejarig gemiddelde van het totaal aantal huishoudens – voor zover alle personen die deel uitmaken van het huishouden thuiswonend en beneden de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet zijn – dat in een gemeente een periodieke uitkering ontvangt op grond van: 1. de Participatiewet; 2. de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW); 3. de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ). Indien een huishouden zowel een periodieke uitkering ontvangt op grond van de Participatiewet als een periodieke uitkering op grond van de IOAW of IOAZ, dan telt dat huishouden twee keer mee.CBS31 december van elk van de drie jaren voorafgaand aan het uitkeringsjaar
8a. Maatstaf loonkostensubsidieHet aantal verstrekte loonkostensubsidies door een gemeente op grond van de Participatiewet aan inwoners van die gemeente die niet ook bijstand als bedoeld in maatstaf 8 ontvangen.CBS31 december van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar
8b. Maatstaf bijstandshuishoudens met minderjarige kinderenHet driejarig gemiddelde van het aantal particuliere huishoudens met minderjarige kinderen in een gemeente – voor zover alle personen die deel uitmaken van het huishouden thuiswonend en beneden de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet zijn – dat een periodieke uitkering ontvangt op grond van: 1. de Wet werk en bijstand (tot 2015); 2. de Participatiewet (vanaf 2015); 3. het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).CBS31 december van elk van de drie jaren voorafgaand aan het uitkeringsjaar
8c. Maatstaf éénouderhuishoudens die bijstand ontvangenHet driejarig gemiddelde van het aantal particuliere huishoudens in een gemeente bestaande uit één ouder met een of meer thuiswonende kinderen – voor zover alle personen die deel uitmaken van het huishouden beneden de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet zijn – dat een periodieke uitkering ontvangt op grond van: 1. de Wet werk en bijstand (tot 2015) 2. de Participatiewet; 3. het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004 (Bbz).CBS31 december van elk van de drie jaren voorafgaand aan het uitkeringsjaar
8d. Maatstaf re-integratie klassiekDe gemeente ontvangt een startbedrag dat gelijk is aan de gemiddelde re-integratie-uitgaven per inwoner in de leeftijd van 15 tot 65 jaar. Op grond van de volgende sub-verdeelmaatstaven wordt dat bedrag verhoogd of verlaagd, naargelang de gemeente negatief respectievelijk positief afwijkt van het gemiddelde van elke sub-verdeelmaatstaf: 1. Totale doelgroep participatiedeel van de Participatiewet; 2. Personen met een bijstands(gerelateerde) uitkering; 3. Het vijfjarig gemiddelde van het aantal personen in de beroepsbevolking; 4. Het vijfjarig gemiddelde van het aantal lager opgeleiden; 5. Banenratio.CBS; UWV; BRP; Atlas voor Gemeenten1. 31 december van het jaar, twee jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar 2. 31 december van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar 3. 31 december van elk van de vijf jaren voorafgaand aan het uitkeringsjaar 4. 31 december van elk van de drie jaren voorafgaand aan het uitkeringsjaar 5. Stand 2011
9. Maatstaf gemiddeld gestandaardiseerd inkomen particuliere huishoudensHet besteedbaar inkomen gecorrigeerd voor verschillen in grootte en samenstelling van het huishouden.CBSInkomensstatistiek: stand 31 december 2014, voor het aantal huishoudens geïndexeerd naar het uitkeringsjaar
9a. Maatstaf gemiddeld gestandaardiseerd inkomen huishoudens met kinderenHet gemiddeld gestandaardiseerd besteedbaar inkomen van huishoudens met kinderen.CBSZie maatstaf 9
9b. Maatstaf gemiddeld gestandaardiseerd inkomen huishoudens 65 t/m 74 jaarHet gemiddeld gestandaardiseerd besteedbaar inkomen van huishoudens bestaande uit één of meer personen in de leeftijd van 65 tot en met 74 jaar.CBSZie maatstaf 9
9c. Maatstaf gemiddeld gestandaardiseerd inkomen huishoudens 75 t/m 84 jaarHet gemiddeld gestandaardiseerd besteedbaar inkomen van huishoudens bestaande uit één of meer personen in de leeftijd van 75 tot en met 84 jaar.CBSZie maatstaf 9
9d. Maatstaf gemiddeld gestandaardiseerd inkomen huishoudens 85 jaar en ouderHet gemiddeld gestandaardiseerd besteedbaar inkomen van huishoudens bestaande uit één of meer personen in de leeftijd van 85 jaar en ouder.CBSZie maatstaf 9
10. Medicijngebruik met drempelHet aantal inwoners van een gemeente dat wordt ingedeeld in een farmaceutische kostengroep op basis van de declaratiegegevens van de zorgverzekeraars en het risicovereveningsmodel.VektisDeclaratiegegevens uit het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar; inwoneraantal op 1 januari van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar; Risicovereveningsmodel 2018
10a. Ouders met langdurig psychisch medicijngebruikHet aantal ouders met minderjarige kinderen dat wordt ingedeeld in een farmaceutische kostengroep vanwege langdurig gebruik van medicijnen voor chronische psychische aandoeningen.Vektis; CBS; BRP; BelastingdienstDeclaratiegegevens uit het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar; huishoudensstatistiek van 1 januari van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar
10b. BeddenHet aantal bedden in GGZ-instellingen, verpleeghuizen en instellingen voor verstandelijk gehandicapten. Daarbij gelden de volgende factoren: 1. een factor 26 voor bedden in de geestelijke gezondheidszorg; 2. een factor 132,3 voor verpleeghuisbedden; 3. een factor 365 voor bedden in instellingen voor verstandelijk gehandicapten.Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en SportStand 2004
11. Maatstaf uitkeringsontvangersHet aantal huishoudens met een uitkering volgens maatstaf 8 plus: 1. Het aantal inwoners in een gemeente dat een dienstbetrekking heeft als bedoeld in artikel 1 van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw); 2. Het aantal personen in de gemeente beneden de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet, dat een periodieke uitkering ontvangt op grond van: a. bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen vastgestelde bepalingen; b. de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen; c. de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten; d. de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten; e. de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering; f. de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen; of g. het Reglement van het Algemeen Mijnwerkersfonds.1: SZW 2, onderdeel a: de Algemene Pensioen Groep (APG) 2, onderdelen b t/m f: het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV) 2, onderdeel g: het Algemeen Mijnwerkersfonds van de steenkolenmijnen in Limburg31 december van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar
11a. Uitkeringsontvangers minus bijstandontvangersHet totaal van: 1. Het aantal inwoners in een gemeente dat een dienstbetrekking heeft als bedoeld in artikel 1 van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw); 2. Het aantal personen in de gemeente beneden de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a van de Algemene Ouderdomswet, dat een periodieke uitkering ontvangt op grond van: a. bij of krachtens de Kaderwet militaire pensioenen vastgestelde bepalingen; b. de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen; c. de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten; d. de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten; e. de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering; f. de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen; of g. het Reglement van het Algemeen Mijnwerkersfonds.1: SZW 2, onderdeel a: de Algemene Pensioen Groep (APG) 2, onderdelen b t/m f: het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV) 2, onderdeel g: het Algemeen Mijnwerkersfonds van de steenkolenmijnen in Limburg31 december van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar
11b. WajongHet aantal personen met een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten.CBSDe meest recente op het uitkeringsjaar of een daarvóór gelegen tijdstip betrekking hebbende statistiek
12. Maatstaf minderhedenHet aantal inwoners van de gemeente dat behoort tot een bepaalde etnische minderheid, alsmede houders van een verblijfsvergunning op grond van asiel.CBS
12a. Maatstaf minderheden met drempelHet aantal inwoners, bedoeld in maatstaf 12, voor zover dit aantal meer is dan 20% van het aantal inwoners van de gemeente.CBS
13. Maatstaf klantenpotentieel lokaalHet aantal potentiële lokale klanten van een woonkern. Dat is het aantal klanten dat een woonkern van een gemeente aantrekt uit alle woonkernen binnen een straal van 20 kilometer rondom de eigen woonkern, met inbegrip van die woonkern zelf. Verondersteld wordt dat de lokale aantrekkingskracht van een kern lineair toeneemt met het aantal inwoners van die kern en afneemt met het kwadraat van de afstand tot die kern. Het totaal aantal potentiële lokale klanten in Nederland is gelijk aan het aantal inwoners.CBS
14. Maatstaf klantenpotentieel regionaalHet aantal potentiële regionale klanten van een woonkern. Dat is het aantal klanten dat een woonkern van een gemeente aantrekt uit alle woonkernen binnen een straal van 60 kilometer rondom de eigen woonkern, met inbegrip van die woonkern zelf. Verondersteld wordt dat de regionale aantrekkingskracht van een kern toeneemt met het kwadraat van het aantal inwoners van die kern en afneemt met het kwadraat van de afstand tot die kern. Het totaal aantal potentiële regionale klanten in Nederland is gelijk aan het aantal inwoners.CBS
15. Leerlingmaatstaf voortgezet onderwijsHet gecorrigeerde aantal leerlingen die in een gemeente op de peildatum voortgezet onderwijs volgen.OCW1 oktober van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar
15a. Leerlingmaatstaf speciale school voor basisonderwijs en voortgezet speciaal onderwijsHet gecorrigeerde aantal leerlingen die in een gemeente op de peildatum één van de volgende vormen van onderwijs volgen: 1.onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs; 2. voortgezet speciaal onderwijs.OCW1 oktober van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar
15b. Maatstaf extra groei leerlingen voortgezet onderwijsHet aantal leerlingen boven de toename van het ongecorrigeerde aantal leerlingen van 10%, in een gemeente waar het ongecorrigeerde aantal leerlingen, bedoeld in maatstaf 15, in tien jaar tijd met meer dan 10% is toegenomen.OCW
15c. Maatstaf achterstandsleerlingen met drempelHet aantal leerlingen primair onderwijs met gewicht van 1,2, voor zover dit aantal méér is dan 10% van het totaal aantal leerlingen primair onderwijs in de gemeente.OCW1 oktober 2010
15d. Basisonderwijsleerlingen met leerlinggewicht 0,3Het aantal leerlingen dat basisonderwijs volgt in de zin van de Wet op het Primair Onderwijs en van wie beide ouders een schoolopleiding hebben gevolgd op maximaal het niveau praktijkonderwijs of de basisberoepsgerichte of kaderberoepsgerichte leerweg van het voorbereidend beroepsonderwijs.Basisregister Onderwijsnummer; Basisregister Instellingen1 oktober van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar
15e. Basisonderwijsleerlingen met leerlinggewicht 1,2Het aantal leerlingen dat basisonderwijs volgt in de zin van de Wet op het Primair Onderwijs en van wie één ouder alleen basisonderwijs heeft gevolgd en van wie de andere ouder een schoolopleiding heeft gevolgd op maximaal het niveau praktijkonderwijs of de basisberoepsgerichte of kaderberoepsgerichte leerweg van het voorbereidend beroepsonderwijs.Basisregister Onderwijsnummer; Basisregister Instellingen1 oktober van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar
15f. Extra groei jongerenHet aantal jongeren in een gemeente verminderd met 110% van het aantal jongeren tien jaar eerder. Bij een negatieve uitkomst wordt het resultaat op nul gesteld.CBS
16. Maatstaf landHet aantal hectaren land in de gemeente.CBS
17. Vervallen
18. Maatstaf land ∗ bodemfactor gemeenteHet aantal hectaren land als bedoeld in maatstaf 16, vermenigvuldigd met de bodemfactor als omschreven in artikel 12.
19. Maatstaf binnenwaterHet aantal hectaren binnenwater in de gemeente.CBS
20. Maatstaf buitenwaterHet aantal hectaren buitenwater in de gemeente.CBS
21. Maatstaf oppervlak bebouwingHet totale oppervlak van de bebouwing binnen de gemeente.CBS
22. Maatstaf oppervlak bebouwing woonkern ∗ bodemfactor woonkernHet oppervlak van de bebouwing binnen de woonkernen, vermenigvuldigd met de bodemfactor bedoeld in artikel 12 voor de woonkernen van de gemeente.CBS
22a. Maatstaf oppervlak bebouwing woonkernHet oppervlak van de bebouwing in hectaren binnen de woonkernen van de gemeente.CBS
23. Maatstaf oppervlak bebouwing buitengebied ∗ bodemfactor buitengebiedHet oppervlak van de bebouwing buiten de woonkernen, vermenigvuldigd met de bodemfactor bedoeld in artikel 12 voor de gebieden buiten de woonkernen.CBS
23a. Maatstaf oppervlak bebouwing buitengebiedHet oppervlak van de bebouwing in hectaren buiten de woonkernen van de gemeente.CBS
24. Maatstaf woonruimtenHet totaal van: – het aantal verblijfsobjecten met woonfunctie in de gemeente; – het aantal verblijfsobjecten met logiesfunctie in de gemeente; – het aantal personen in zorginstellingen per 1.000 inwoners van de gemeente verminderd met het landelijk gemiddelde per 1.000 inwoners, vermenigvuldigd met het aantal inwoners van de gemeente gedeeld door 1.000. Een negatieve uitkomst wordt op nul gesteld; – 25% van het aantal uitwonende studenten in de gemeente.CBS
25. Maatstaf woonruimten ∗ bodemfactor woonkernHet aantal woonruimten in de gemeente vermenigvuldigd met de voor het gebied binnen de woonkern berekende bodemfactor als bedoeld in artikel 12.CBS
26. Vervallen
27. Maatstaf historische kernenVoor de gemeente waarin historiche kernen zijn gelegen, bedoeld in artikel 17, het aantal hectaren historische kernen in de gemeente. Kernen met een oppervlak van minder dan 5 hectaren worden buiten beschouwing gelaten.CBS
28. Maatstaf historische waterwegVoor de gemeente waarin historische kernen zijn gelegen het aantal meters historische waterweg in en rondom de kernenCBS
29. Maatstaf bewoonde oorden 1930Voor de gemeente, waarin oorden zijn gelegen, die in de in 1930 gehouden volkstelling zijn geregistreerd als een bewoond oord met 500 of meer woningen het historisch aantal woningen in deze oorden.CBS
30. Maatstaf woningen 1930 in bewoonde oordenVoor de gemeente, waarin bewoonde oorden zijn gelegen als bedoeld in maatstaf 29, waarbij in de bewoonde oorden historische kernen zijn gelegen als bedoeld in maatstaf 27: het historisch aantal woningen in deze bewoonde oorden.CBS
31. Maatstaf ISVHet aandeel van de gemeente in de tegemoetkoming zoals door Onze Ministers op grond van artikel 18 is vastgesteld.Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
32. Maatstaf omgevingsadressendichtheidDe gemiddelde omgevingsadressendichtheid van de adressen in de gemeente, in adressen per vierkante kilometer, vermenigvuldigd met het aantal woonruimten in de gemeente gedeeld door 1.000.CBS
32a. Maatstaf omgevingsadressendichtheid met drempelDe omgevingsadressendichtheid bedoeld in maatstaf 32, voor zover de omgevingsadressendichtheid de waarde van 3.400 te boven gaat.CBS
33. Vervallen
34. Maatstaf oeverlengte*bodemfactor gemeenteVoor de gemeente waarin binnenwater is gelegen: de totale lengte van de oevers van het binnenwater in hectometers, vermenigvuldigd met de bodemfactor voor de gemeente, bedoeld in artikel 12.
35. Maatstaf oeverlengte * bodemfactor gemeente * dichtheidsfactorVoor de gemeente waarin binnenwater is gelegen als bedoeld in maatstaf 34: de uitkomst van de volgende berekening: (oeverlengte + 2x oeverlengte in veen/ kleiveengebied) x bodemfactor gemeente x de dichtheidsfactor. De dichtheidsfactor bestaat uit het quotiënt van het aantal inwoners volgens maatstaf 2 en de som van de oppervlakten land en binnenwater volgens de maatstaven 16 en 19.CBS
36. Maatstaf meerkernigheidHet aantal woonkernen in de gemeente.CBS
36a. Maatstaf grote woonkernenIn afwijking van artikel 1, onderdeel f, van het Besluit financiële verhouding 2001, worden voor deze maatstaf alleen de woonkernen meegeteld die ieder 500 adressen of meer omvatten.CBS
37. Maatstaf meerkernigheid ∗ bodemfactor buitengebiedHet aantal woonkernen in de gemeente, vermenigvuldigd met de bodemfactor bedoeld in artikel 12 voor het gebied buiten de woonkernen.
38. Maatstaf bedrijvenHet aantal bedrijfsvestigingen in de gemeente.CBS
38a. Maatstaf belastingcapaciteit niet-woningenHet totaal van de vastgestelde waarden van onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen, als bedoeld in artikel 220, onderdeel b, van de Gemeentewet en waarover naar de toestand op 1 januari van het uitkeringsjaar door de gemeente onroerende zaakbelastingen (Ozb) kan worden geheven. De maatstaf bedraagt 70% van de Ozb-waarde en wordt uitgedrukt in miljoenen euro’s. De waarde van de onroerende zaken wordt bepaald op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken (Woz).CBS
39. Maatstaf vast bedragEén eenheid voor iedere gemeente.
40. Maatstaf vast bedrag AmsterdamEén eenheid voor de gemeente Amsterdam.
41. Maatstaf vast bedrag RotterdamEén eenheid voor de gemeente Rotterdam.
42. Maatstaf vast bedrag Den HaagEén eenheid voor de gemeente Den Haag.
43. Maatstaf vast bedrag UtrechtEén eenheid voor de gemeente Utrecht.
44. Maatstaf vast bedrag WaddengemeentenVoor de gemeenten Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland en Schiermonnikoog: één eenheid.
44a. Vast bedrag Baarle-NassauEén eenheid voor de gemeente Baarle-Nassau
45. HerindelingsmaatstafGemeenten die ingevolge een vastgesteld herindelingsadvies, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene regels herindeling, (Wet arhi), onderdeel uit kunnen gaan maken van een wijziging van de gemeentelijke indeling, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet arhi, waarbij het totaal aantal gemeenten afneemt, komen gezamenlijk in aanmerking voor een bedrag in euro’s dat de uitkomst is van de volgende berekening: [2.806.800* n1+ 66,61* (i1– i2)]* d1 Waarin: n1 = de afname van het totaal aantal gemeenten ten gevolge van de wijziging van de gemeentelijke indeling; i1 = het totaal aantal inwoners van de bij de wijziging van de gemeentelijke indeling betrokken gemeenten per 1 januari van het jaar voorafgaand aan de datum van herindeling; i2 = het aantal inwoners per 1 januari van het jaar voorafgaand aan de datum van herindeling van de bij de wijziging van de gemeentelijke indeling betrokken gemeente met het grootste aantal inwoners; d1 = de uitkeringsfactor die is vastgesteld voor het jaar voorafgaand aan de datum van herindeling. Het aldus berekende bedrag wordt uitgekeerd als volgt: 1. 20% in het uitkeringsjaar voorafgaand aan de datum van herindeling, in gelijke delen verdeeld over de bij de wijziging van de gemeentelijke indeling betrokken gemeenten; 2. Vanaf de datum van herindeling ontvangt de nieuwgevormde gemeente het deel dat resteert na aftrek van het totaal uitgekeerde bedrag in het uitkeringsjaar voorafgaand aan de datum van herindeling. Het bedrag onder 2 wordt uitgekeerd in vier jaarlijks gecorrigeerde termijnen als volgt: – 40% van het restbedrag wordt uitgekeerd in het uitkeringsjaar van de datum van herindeling; – 20% van het restbedrag wordt uitgekeerd in elk van de drie daarop volgende uitkeringsjaren. Correctie vindt plaats door de termijnen te delen door de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar. Indien de voorgenomen wijziging van de gemeentelijke indeling geen doorgang vindt wordt het restbedrag op nul gesteld en in het geval het daadwerkelijke aantal betrokken gemeenten bij de wijziging van de gemeentelijke indeling afwijkt van het aantal betrokken gemeenten op grond van het herindelingsadvies, vindt herberekening van het restbedrag plaats.CBS
45a. Herindelingsmaatstaf bij splitsing van een gemeenteGemeenten die ingevolge een vastgesteld herindelingsadvies, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene regels herindeling, (Wet arhi), onderdeel uit kunnen gaan maken van een wijziging van de gemeentelijke indeling, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet arhi, waarbij delen van een op te heffen gemeente overgaan naar verschillende andere bij de wijziging van de gemeentelijke indeling betrokken gemeenten (splitsing) en het totaal aantal gemeenten afneemt, komen gezamenlijk in aanmerking voor een bedrag in euro’s dat de uitkomst is van de volgende berekening: [2.806.800* n1* (1+ n20,1)+ 66,61 i3] * d1 Waarin: n1 = de afname van het totaal aantal gemeenten ten gevolge van de wijziging van de gemeentelijke indeling; n2 = het aantal bij de wijziging van de gemeentelijke indeling betrokken gemeenten, inclusief de opgesplitste gemeente; i3 = het aantal inwoners van de opgesplitste gemeente per 1 januari van het jaar voorafgaand aan de datum van herindeling; d1 = de uitkeringsfactor die is vastgesteld voor het jaar voorafgaand aan de datum van herindeling. Het aldus berekende bedrag wordt uitgekeerd als volgt: 1. 20% in het uitkeringsjaar voorafgaand aan de datum van herindeling, in gelijke delen verdeeld over de bij de wijziging van de gemeentelijke indeling betrokken gemeenten, inclusief de opgesplitste gemeente; 2. Vanaf de datum van herindeling ontvangt (ontvangen) de nieuwgevormde gemeente(n) het deel dat resteert na aftrek van het totaal uitgekeerde bedrag in het uitkeringsjaarjaar voorafgaand aan de datum van herindeling, verdeeld als volgt: – 5% van het restbedrag komt toe aan de in de wet tot wijziging van de gemeentelijke indeling aangewezen algemene rechtsopvolger van de opgesplitste gemeente; – de overige 95% van het restbedrag wordt als volgt over de nieuwgevormde gemeente(n) verdeeld: [aantal ontvangen inwoners opgesplitste gemeente / (totaal aantal inwoners opgesplitste gemeente – aantal inwoners betrokken bij grenscorrectie(s) als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Wet arhi)]. De onder 2 berekende bedragen worden in vier jaarlijks gecorrigeerde termijnen uitgekeerd: – 40% wordt uitgekeerd in het uitkeringsjaar van de datum van herindeling; – 20% wordt uitgekeerd in elk van de drie daarop volgende uitkeringsjaren. Correctie vindt plaats door de termijnen te delen door de uitkeringsfactor over het uitkeringsjaar. Indien de voorgenomen wijziging van de gemeentelijke indeling geen doorgang vindt wordt het restbedrag op nul gesteld en in het geval het daadwerkelijke aantal betrokken gemeenten bij de wijziging van de gemeentelijke indeling afwijkt van het aantal betrokken gemeenten op grond van het herindelingsadvies, vindt herberekening van het restbedrag plaats.CBS