Artikel 11
1. De in de artikelen 3, 4, 5, onder a, 7, eerste lid, 8 en 9 gestelde verboden gelden niet voor degene, die voorzien is van een vergunning van de minister.
2. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid, wordt niet verleend voor:
a. het vissen in het gebied genoemd in bijlage 4; b. het vissen met vistuigen geschikt voor het vangen van schelpdieren in de gebieden genoemd in bijlage 1.
3. In afwijking van het eerste lid is het verboden om van vrijdag 12.00 uur tot de daaropvolgende zondag 24.00 uur buiten de haven te zijn met een vaartuig dat enig vistuig aan boord heeft geschikt voor het vangen van garnalen (Crangon crangon).
4. Het derde lid is niet van toepassing, indien het vissen wordt uitgevoerd als toeristische activiteit met een daarvoor geschikt vaartuig en de vangst niet op de markt wordt gebracht.
5. In afwijking van het derde lid is het toegestaan om buiten de Nederlandse wateren tijdens opeenvolgende tijdvakken van twee weken telkens ten hoogste negen etmalen buiten de haven te zijn met een vaartuig dat enig vistuig aan boord heeft geschikt voor het vangen van garnalen (Crangon crangon). Het eerste tijdvak begint op de eerste zondag in oktober om 24.00 uur en loopt twee weken later op zondag om 24.00 uur af.
6. Een vergunning als bedoeld in het eerste lid bestemd voor het vissen met enig vistuig geschikt voor het vangen van garnalen (Crangon, crangon) in de visserijzone, het zeegebied of de kustwateren bevat met ingang van 1 januari 2002 de volgende gegevens:
a. de naam van de vergunninghouder; b. de lettertekens, het nummer, het motorvermogen en de tonnage van het vissersvaartuig ten behoeve waarvan de vergunning is verleend, en c. het segment, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel l, van de Regeling visvergunning waartoe het vissersvaartuig behoort.
7. Een vergunning als bedoeld in het zesde lid wordt ten aanzien van een vissersvaartuig slechts verleend indien:
a. het vissersvaartuig dient ter vervanging van een vissersvaartuig of vissersvaartuigen ten aanzien waarvan een vergunning als bedoeld in het zesde lid is verleend en de vergunninghouder afstand heeft gedaan van zijn gehele vergunning ten gunste van de aanvrager van de vergunning en het totaal verleende aantal vergunningen als bedoeld in het zesde lid niet toeneemt; b. het motorvermogen van dat vissersvaartuig niet meer bedraagt dan het motorvermogen van het vissersvaartuig of de vissersvaartuigen die worden vervangen; c. het vissersvaartuig ten aanzien waarvan de vergunning wordt aangevraagd behoort tot hetzelfde segment als het vaartuig ten aanzien waarvan de vergunning laatstelijk is verleend; d. het vissersvaartuig voldoet aan de voorwaarden van artikel 29 van Verordening (EG) 850/98 (verordening) van de Raad van de Europese Unie van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen (PbEG L 125), en e. de aanvrager een meetrapport van een onafhankelijk meetbureau als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel m, van de Regeling visvergunning overlegt dat niet ouder is dan twee maanden en waaruit het motorvermogen blijkt van het vissersvaartuig ten behoeve waarvan de vergunning is aangevraagd.
8. Onderdeel a van het zevende lid is niet van toepassing indien een vergunning als bedoeld in het zesde lid wordt aangevraagd door een aanvrager die op grond van artikel 11b, derde lid, de vergunning heeft gereserveerd.
9. De vergunning, bedoeld in het zesde lid, wordt ingetrokken indien:
a. de vergunninghouder afstand van de vergunning heeft gedaan als bedoeld in het zevende lid, onderdeel a; b. de visserijactiviteiten van een vissersvaartuig definitief worden beëindigd als bedoeld in artikel 23 van verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds (PbEU L223) en ten aanzien van de beëindiging door de Minister of door de Commissie van de Europese Gemeenschappen subsidie is verleend.
10. De minister kan de vergunning, bedoeld in het zesde lid voor een periode van twee weken schorsen, indien naar het oordeel van de minister met het vissersvaartuig ten behoeve waarvan de vergunning is toegekend is gehandeld in strijd met het derde of vijfde lid. Indien binnen een jaar na afloop van de schorsing naar het oordeel van de minister nogmaals met het vaartuig in strijd met het derde of vijfde lid wordt gehandeld, kan de minister de vergunning voor een periode van vier weken schorsen.
Details
[Regeling vervallen per 01-01-2009]