Terug naar bibliotheek
Hoofdstuk 8. Bijzondere bepalingen over de wijze van procederen bij de bestuursrechter
Titel 8.3. Voorlopige voorziening en onmiddellijke uitspraak in de hoofdzaak
Artikel 8:87

Artikel 8:87 (Opheffen wijzigen voorlopige voorziening)

Laatste versie

1. De voorzieningenrechter kan, ook ambtshalve, een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen, ook als zij is getroffen met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid.

2. De artikelen 8:81, tweede, derde en vierde lid, en 8:82 tot en met 8:86 zijn van overeenkomstige toepassing. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan een verzoek om opheffing of wijziging eveneens worden gedaan door een belanghebbende die door de voorlopige voorziening rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen, door het bestuursorgaan of door het beroepsorgaan.

3. Indien een verzoek om opheffing of wijziging is gedaan door het bestuursorgaan of het beroepsorgaan en het verzoek geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen, kan de uitspraak inhouden dat het betaalde griffierecht door de griffier aan het bestuursorgaan wordt terugbetaald.

Uitleg in duidelijke taal

1. De voorzieningenrechter kan, ook ambtshalve, een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen, ook als zij is getroffen met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid.

Dit betekent letterlijk dat de voorzieningenrechter de bevoegdheid heeft om een reeds getroffen voorlopige voorziening te beëindigen (opheffen) of aan te passen (wijzigen). Deze bevoegdheid bestaat ook als de voorzieningenrechter dit op eigen initiatief doet (ambtshalve) en zelfs als de voorlopige voorziening is getroffen in het kader van een onmiddellijke uitspraak in de hoofdzaak, zoals bedoeld in artikel 8:72, vijfde lid.

2. De artikelen 8:81, tweede, derde en vierde lid, en 8:82 tot en met 8:86 zijn van overeenkomstige toepassing. Indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan een verzoek om opheffing of wijziging eveneens worden gedaan door een belanghebbende die door de voorlopige voorziening rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen, door het bestuursorgaan of door het beroepsorgaan.

Dit lid stelt dat de procedurele bepalingen uit de artikelen 8:81, specifiek het tweede, derde en vierde lid, en de artikelen 8:82 tot en met 8:86 op eenzelfde manier van toepassing zijn op een verzoek tot opheffing of wijziging van een voorlopige voorziening. Verder bepaalt dit lid dat, indien er een bezwaarprocedure loopt of administratief beroep is ingesteld voordat de zaak bij de bestuursrechter in beroep kan worden behandeld, een verzoek tot opheffing of wijziging van de voorlopige voorziening ook ingediend kan worden door: een belanghebbende die direct in zijn belang wordt geschaad door de voorlopige voorziening; het bestuursorgaan dat de oorspronkelijke beslissing nam; of het orgaan waarbij het administratief beroep is ingesteld (het beroepsorgaan).

3. Indien een verzoek om opheffing of wijziging is gedaan door het bestuursorgaan of het beroepsorgaan en het verzoek geheel of gedeeltelijk wordt toegewezen, kan de uitspraak inhouden dat het betaalde griffierecht door de griffier aan het bestuursorgaan wordt terugbetaald.

Dit betekent letterlijk dat als het bestuursorgaan of het beroepsorgaan een verzoek heeft ingediend om een voorlopige voorziening op te heffen of te wijzigen, en de voorzieningenrechter dit verzoek volledig of voor een deel honoreert (toewijst), de uitspraak van de voorzieningenrechter kan bepalen dat de griffier het door het bestuursorgaan betaalde griffierecht aan dat bestuursorgaan terugbetaalt.

Gerelateerde rechtspraak

Rechtbank Midden-Nederland1x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:RBMNE:2024:4261 - Rechtbank Midden-Nederland - 15 juli 2024

ECLI:NL:RBMNE:2024:426115 juli 2024Dit wetsartikel wordt 3 keer genoemd in deze uitspraak
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2024:3062 - Raad van State - 29 juli 2024

ECLI:NL:RVS:2024:306229 juli 2024Dit wetsartikel wordt 3 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2024:4149 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 19 juni 2024

ECLI:NL:RBZWB:2024:414919 juni 2024Dit wetsartikel wordt 3 keer genoemd in deze uitspraak
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2024:1694 - Raad van State - 23 april 2024

ECLI:NL:RVS:2024:169423 april 2024Dit wetsartikel wordt 3 keer genoemd in deze uitspraak
Raad van State1x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:RVS:2024:2982 - Raad van State - 24 juli 2024

ECLI:NL:RVS:2024:298224 juli 2024Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
Raad van State1x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:RVS:2024:903 - Raad van State - 4 maart 2024

ECLI:NL:RVS:2024:9034 maart 2024Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2024:4401 - Raad van State - 30 oktober 2024

ECLI:NL:RVS:2024:440130 oktober 2024Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2024:4293 - Raad van State - 23 oktober 2024

ECLI:NL:RVS:2024:429323 oktober 2024Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2024:4209 - Raad van State - 20 oktober 2024

ECLI:NL:RVS:2024:420920 oktober 2024Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
Rechtbank Midden-Nederland

ECLI:NL:RBMNE:2024:5435 - Rechtbank Midden-Nederland - 15 september 2024

ECLI:NL:RBMNE:2024:543515 september 2024Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak