Artikel 8:33 (Getuigenplicht oproeping bestuursrechter)
1. Ieder die door de bestuursrechter als getuige wordt opgeroepen, is verplicht aan de oproeping gevolg te geven en getuigenis af te leggen.
2. In de oproeping worden vermeld de plaats en het tijdstip waarop de getuige zal worden gehoord, de feiten waarop het horen betrekking zal hebben en de gevolgen die zijn verbonden aan het niet verschijnen.
3. De artikelen 165, tweede en derde lid, 172, 173, eerste lid, eerste volzin, tweede en derde lid, 174, eerste lid, 175, 176, eerste en derde lid, 177, eerste lid en 178 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing
4. De bestuursrechter kan bepalen dat getuigen niet zullen worden gehoord dan na het afleggen van de eed of de belofte. Zij leggen in dat geval de eed of de belofte af dat zij zullen zeggen de gehele waarheid en niets dan de waarheid.
Uitleg in duidelijke taal
1. Ieder die door de bestuursrechter als getuige wordt opgeroepen, is verplicht aan de oproeping gevolg te geven en getuigenis af te leggen.
Dit lid stelt dat elke persoon die door de bestuursrechter wordt opgeroepen om als getuige te verschijnen, de verplichting heeft om aan deze oproeping gehoor te geven en een getuigenis af te leggen.
2. In de oproeping worden vermeld de plaats en het tijdstip waarop de getuige zal worden gehoord, de feiten waarop het horen betrekking zal hebben en de gevolgen die zijn verbonden aan het niet verschijnen.
Dit lid specificeert dat de oproeping voor een getuige de volgende informatie moet bevatten: de locatie en het exacte moment waarop het verhoor van de getuige zal plaatsvinden, de specifieke feiten waarover de getuige zal worden gehoord, en de consequenties indien de getuige niet opdaagt.
3. De artikelen 165, tweede en derde lid, 172, 173, eerste lid, eerste volzin, tweede en derde lid, 174, eerste lid, 175, 176, eerste en derde lid, 177, eerste lid en 178 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn van overeenkomstige toepassing
Dit lid bepaalt dat specifieke artikelen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, namelijk artikel 165, tweede en derde lid, artikel 172, artikel 173, eerste lid (eerste volzin), tweede en derde lid, artikel 174, eerste lid, artikel 175, artikel 176, eerste en derde lid, artikel 177, eerste lid, en artikel 178, op een vergelijkbare manier gelden in deze context.
4. De bestuursrechter kan bepalen dat getuigen niet zullen worden gehoord dan na het afleggen van de eed of de belofte. Zij leggen in dat geval de eed of de belofte af dat zij zullen zeggen de gehele waarheid en niets dan de waarheid.
Dit lid geeft de bestuursrechter de bevoegdheid om te beslissen dat getuigen pas gehoord mogen worden nadat zij de eed of de belofte hebben afgelegd. Indien dit het geval is, moeten de getuigen de eed of de belofte afleggen dat zij de volledige waarheid zullen spreken en niets anders dan de waarheid.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2019:1786 - Cautieverzuim en afwijzing getuigenverhoor in fiscale boetezaak
De Hoge Raad zet de regels uiteen voor het afwijzen van een getuigenverzoek in een bestuurlijke procedure. Tevens wordt bepaald dat het verzuim om de cautie te geven (art. 8:28a Awb) niet tot cassatie leidt als de belanghebbende daardoor niet in zijn belangen is geschaad.