Artikel 8:26 (Deelname en oproeping belanghebbenden)
1. De bestuursrechter kan tot de sluiting van het onderzoek ter zitting ambtshalve, op verzoek van een partij of op hun eigen verzoek, belanghebbenden in de gelegenheid stellen als partij aan het geding deel te nemen.
2. Indien de bestuursrechter vermoedt dat er onbekende belanghebbenden zijn, kan hij in de Staatscourant doen aankondigen dat een zaak bij hem aanhangig is. Naast de aankondiging in de Staatscourant kan ook een ander middel voor de aankondiging worden gebruikt.
Uitleg in duidelijke taal
1. De bestuursrechter kan tot de sluiting van het onderzoek ter zitting ambtshalve, op verzoek van een partij of op hun eigen verzoek, belanghebbenden in de gelegenheid stellen als partij aan het geding deel te nemen.
Dit betekent dat de bestuursrechter
de bevoegdheid heeft om, tot het moment dat het onderzoek ter zitting
wordt gesloten, belanghebbenden
de mogelijkheid te geven om als partij aan het geding deel te nemen
. De bestuursrechter
kan dit doen uit eigen beweging (ambtshalve
), op verzoek van een
reeds betrokken partij
, of op hun eigen verzoek
(het verzoek van de belanghebbenden
zelf).
2. Indien de bestuursrechter vermoedt dat er onbekende belanghebbenden zijn, kan hij in de Staatscourant doen aankondigen dat een zaak bij hem aanhangig is. Naast de aankondiging in de Staatscourant kan ook een ander middel voor de aankondiging worden gebruikt.
Dit betekent dat als de bestuursrechter
vermoedt
dat er belanghebbenden
zijn die nog niet bekend zijn, hij in de *Staatscourant*
kan laten aankondigen
dat er een zaak bij hem aanhangig is
(in behandeling is). Voor deze aankondiging kan, naast publicatie in de *Staatscourant*
, ook een ander middel
worden ingezet.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2011:BO5046 - Vergoeding immateriële schade bij te lange duur van belastinggeschillen - 9 juni 2011
De Hoge Raad oordeelt dat het rechtszekerheidsbeginsel vereist dat ook belastinggeschillen binnen een redelijke termijn worden beslecht. Bij overschrijding, ook in legeszaken, wordt immateriële schade verondersteld. Dit geeft recht op een forfaitaire schadevergoeding van €500 per half jaar overschrijding, ongeacht de toepasselijkheid van artikel 6 EVRM.
ECLI:NL:HR:2011:BO5080 - Overschrijding redelijke termijn in belastingzaken geeft recht op schadevergoeding - 9 juni 2011
Hoewel artikel 6 EVRM niet van toepassing is op belastinggeschillen, noopt het rechtszekerheidsbeginsel tot beslechting binnen een redelijke termijn. Overschrijding hiervan leidt, ook voor rechtspersonen, tot een veronderstelde immateriële schade die voor vergoeding in aanmerking komt, vastgesteld op € 500 per halfjaar.
ECLI:NL:HR:2011:BO5087 - Immateriële schadevergoeding bij overschrijding redelijke termijn in belastingzaken - 9 juni 2011
De Hoge Raad oordeelt dat bij overschrijding van de redelijke termijn in belastinggeschillen, ook al valt de aanslag zelf buiten art. 6 EVRM, een recht op immateriële schadevergoeding bestaat. Spanning en frustratie worden verondersteld. Als uitgangspunt geldt een vergoeding van € 500 per half jaar overschrijding.
ECLI:NL:HR:2011:BT2297 - Hoge Raad - 22 september 2011
ECLI:NL:HR:2019:1315 - WOZ-waarde: afwijkende waarde voor volgend jaar beïnvloedt eerdere uitspraak niet - 12 september 2019
Een rechterlijke uitspraak over een WOZ-waarde is niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd enkel omdat voor een later belastingjaar, maar met dezelfde peildatum, een lagere waarde is vastgesteld. Dit past binnen het systeem van de Wet WOZ, waarin de waarde jaarlijks wordt bepaald en rechtsmiddelen per jaar openstaan.