Terug naar bibliotheek
Hoofdstuk 8. Bijzondere bepalingen over de wijze van procederen bij de bestuursrechter
Titel 8.1. Algemene bepalingen over het beroep in eerste aanleg
Afdeling 8.1.2a. Conclusie
Artikel 8:12a

Artikel 8:12a (Nemen van conclusie bestuursrechter)

Laatste versie

1. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de president van de Centrale Raad van Beroep en de president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven kunnen in zaken die bij hun college in behandeling zijn bij een meervoudige of grote kamer, een lid van het desbetreffende college verzoeken een conclusie te nemen.

2. Een dergelijk verzoek kan ook worden gericht aan een lid van een van de andere colleges in overeenstemming met de voorzitter onderscheidenlijk de president van dat college.

3. De conclusie wordt schriftelijk genomen, is met redenen omkleed en vermeldt:

a. de naam van degene die haar heeft genomen en b. de dag waarop zij is genomen.

4. De conclusie wordt uiterlijk zes weken na sluiting van het onderzoek ter zitting ter kennis van het college gebracht en in afschrift aan partijen toegezonden. Aan artikel 8:64 behoeft daarbij geen toepassing te worden gegeven.

5. Partijen kunnen binnen twee weken na verzending van het afschrift van de conclusie hun schriftelijk commentaar daarop aan het college doen toekomen.

6. Artikel 8:79, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

7. Degene die de conclusie heeft genomen, neemt geen deel aan de beraadslagingen over de zaak.

8. De conclusie bindt het college niet.

Uitleg in duidelijke taal

1. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de president van de Centrale Raad van Beroep en de president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven kunnen in zaken die bij hun college in behandeling zijn bij een meervoudige of grote kamer, een lid van het desbetreffende college verzoeken een conclusie te nemen.

Dit lid stelt dat de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, de president van de Centrale Raad van Beroep en de president van het College van Beroep voor het bedrijfsleven de bevoegdheid hebben om in zaken die bij hun respectievelijke college door een meervoudige of grote kamer worden behandeld, een lid van dat college te vragen om een conclusie op te stellen.

2. Een dergelijk verzoek kan ook worden gericht aan een lid van een van de andere colleges in overeenstemming met de voorzitter onderscheidenlijk de president van dat college.

Dit lid voegt toe dat zo'n verzoek om een conclusie te nemen ook gericht kan worden aan een lid van een van de andere genoemde colleges, mits dit gebeurt in overeenstemming met de voorzitter of president van dat andere college.

3. De conclusie wordt schriftelijk genomen, is met redenen omkleed en vermeldt:

Dit lid specificeert dat de conclusie schriftelijk moet worden vastgelegd, voorzien moet zijn van een motivering (met redenen omkleed), en de volgende gegevens moet bevatten:

a. de naam van degene die haar heeft genomen en

de naam van de persoon die de conclusie heeft opgesteld, en

b. de dag waarop zij is genomen.

de datum waarop de conclusie is opgesteld.

4. De conclusie wordt uiterlijk zes weken na sluiting van het onderzoek ter zitting ter kennis van het college gebracht en in afschrift aan partijen toegezonden. Aan artikel 8:64 behoeft daarbij geen toepassing te worden gegeven.

Dit lid bepaalt dat de conclusie uiterlijk zes weken nadat het onderzoek ter zitting is gesloten, aan het college moet worden voorgelegd en dat een kopie (afschrift) ervan aan de betrokken partijen moet worden gestuurd. Hierbij hoeft artikel 8:64, dat gaat over de heropening van het onderzoek, niet te worden toegepast.

5. Partijen kunnen binnen twee weken na verzending van het afschrift van de conclusie hun schriftelijk commentaar daarop aan het college doen toekomen.

Dit lid geeft partijen de mogelijkheid om binnen een termijn van twee weken na de verzending van het afschrift van de conclusie, hun schriftelijke reactie (commentaar) hierop aan het college te sturen.

6. Artikel 8:79, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Dit lid stelt dat artikel 8:79, tweede lid, op een vergelijkbare manier van toepassing is in de context van de conclusieprocedure.

7. Degene die de conclusie heeft genomen, neemt geen deel aan de beraadslagingen over de zaak.

Dit lid bepaalt dat de persoon die de conclusie heeft opgesteld, niet mag deelnemen aan de besprekingen (beraadslagingen) van het college over de betreffende zaak.

8. De conclusie bindt het college niet.

Dit lid stelt vast dat het college niet verplicht is om de genomen conclusie te volgen in zijn oordeel.