ECLI:NL:RVS:2025:4811 - Raad van State - 8 oktober 2025
Uitspraak
Uitspraak inhoud
202402639/1/R4.
Datum uitspraak: 8 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend in Bergharen, gemeente Wijchen,
appellanten,
en
de raad van de gemeente Wijchen,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 29 februari 2024 heeft de raad het bestemmingsplan "Bergharen, Kerkenweide" vastgesteld.
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen, [partij A], de raad en ErfGoed B.V. hebben nadere reacties en stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 3 september 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. J.P. Hoegee, advocaat in Nijmegen, en ing. J.H. Reijnen, en de raad, vertegenwoordigd door mr. J.W. Meelkop, B. Tolkamp en M. Jans BSc, zijn verschenen. Verder zijn daar [partij A] en ErfGoed, vertegenwoordigd door mr. J.C. Ellerman, advocaat in Amsterdam, [partij B] en [partij C], als partij gehoord.
Overwegingen
Overgangsrecht inwerkingtreding Omgevingswet
1. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Op grond van artikel 4.6, derde lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijft op een beroep tegen een besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarvan het ontwerp vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage is gelegd het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het bestemmingsplan onherroepelijk is.
Het ontwerpplan is op 30 november 2023 ter inzage gelegd. Dat betekent dat op deze beroepsprocedure het recht, waaronder de Wet ruimtelijke ordening en de Crisis- en herstelwet, zoals dat gold vóór 1 januari 2024 van toepassing blijft.
Inleiding
2. Het bestemmingsplan heeft betrekking op gronden aan de westzijde van Bergharen. Het plangebied betreft een weide gelegen tussen de twee kerken van Bergharen. Het plangebied wordt aan de zuidzijde ontsloten via de Veldsestraat. Ter hoogte van de Dorpsstraat zal een ontsluiting voor langzaam verkeer gerealiseerd worden. Het bestemmingsplan maakt de bouw van 23 grondgebonden woningen mogelijk. [appellant] en anderen wonen aangrenzend aan het plangebied. Zij maken zich zorgen over de gevolgen van het plan voor hun woonsituatie en de omgeving. ErfGoed is de ontwikkelaar van de woningen. [partij A] is eigenaar van twee kadastrale percelen in het plangebied en wil daar een woning bouwen.
Hoe toetst de Afdeling?
3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling oordeelt niet zelf of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het plan onevenredig zijn in verhouding tot de met het plan te dienen doelen.
Landschappelijke waarden (weidegebied)
4. [appellant] en anderen betogen dat de in het plangebied aanwezige landschappelijke waarden die tot dusver met de bestemming "Agrarisch - Landschapswaarden" waren beschermd, door het plan onevenredig worden aangetast. De raad heeft volgens hen voor die aantasting geen goede motivering gegeven.
4.1. In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Dat voor de meeste gronden in het plangebied op grond van het bestemmingsplan "Bergharen" van 10 november 2011 de bestemming "Agrarisch - Landschapswaarden" gold, betekent dus niet dat in volgende plannen aan deze regeling moet worden vastgehouden. De raad zal zijn keuze voor een andere bestemming wel moeten motiveren. Dat heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling deugdelijk gedaan. Hiertoe overweegt zij het volgende.
Met de tot dusver voor het plangebied geldende agrarisch-landschappelijke bestemming is beoogd harde overgangen naar het buitengebied te voorkomen en uitbreidingen zorgvuldig in het landschap in te passen. [appellant] en anderen hebben niet uiteengezet welke specifieke landschappelijke belangen anders dan de openheid van het weidegebied met de in het plan voorziene ruimtelijke ontwikkeling onevenredig worden aangetast. Het plangebied grenst aan drie zijden aan bestaande bebouwing en is zo in het stedelijke gebied ingepast. De raad heeft de waarde van het open weidegebied ter plaatse van het plangebied naar het oordeel van de Afdeling om die reden kunnen relativeren. De openheid van het weidegebied begint in feite ten westen van het plangebied. De raad heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat de weidegrond in het plangebied een beperkte landschappelijke waarde heeft. Hij heeft in zoverre kunnen wijzen op de Cultuurhistorische Effectrapportage (hierna: CHER) van 21 februari 2022 van onderzoeks- en adviesbureau BAAC. BAAC komt op basis van het onderzoek tot de conclusie dat door de geplande herinrichting van het gebied een deel van de historisch-geografische waarden (namelijk 'open agrarisch gebied') van het gebied verloren gaat. Echter, deze ontwikkeling valt binnen een al in gang gezette ontwikkeling waarbij het bebouwde gebied zich vanaf de Dorpsstraat over het voormalige akkergebied heeft uitgebreid. Daarbij wijst de raad er in navolging van BAAC op dat de herinrichting stedenbouwkundig voor een ‘zachtere overgang’ naar het agrarische gebied zorgt dan momenteel het geval is en het gebied ook weer openbaar toegankelijk maakt, zoals dat in het verleden ook het geval was. De raad heeft van betekenis kunnen achten dat de mogelijk gemaakte bebouwing aansluit bij de al bestaande ‘dunne’ bebouwing en dat er groene plekken en doorzichten komen. Daarbij is verder van belang dat in artikel 5.3.3 van de planregels een voorwaardelijke verplichting is opgenomen die er bindend in voorziet dat er een goede landschappelijke inpassing komt overeenkomstig wat in het Beeldkwaliteitsplan is opgenomen.
Het betoog slaagt niet.
Cultuurhistorische waarden (rivierduin)
5. [appellant] en anderen betogen dat ook de cultuurhistorische waarden van het gebied, in het bijzonder het aanwezige rivierduin, onvoldoende worden beschermd. Ten onrechte wordt het gebied ondanks die waarden afgewaardeerd om woningbouw mogelijk te maken. Daarbij komt volgens [appellant] en anderen dat de voorwaardelijke verplichting in artikel 5.3.4 van de planregels niet correct is omdat deze aan het gebruik en niet aan het bouwen is gekoppeld, en voorts rechtsonzeker is omdat niet duidelijk is welke conclusies in de CHER in acht moeten worden genomen.
5.1. Voor zover ErfGoed betoogt dat voor zover het betreft de cultuurhistorische waarden het relativiteitsvereiste in artikel 8:69a van de Awb aan vernietiging van het bestemmingsplan in de weg staat, overweegt de Afdeling dat het plangebied met de gestelde cultuurhistorische waarden in de directe woon- en leefomgeving van [appellant] en anderen ligt. Toepassing van het relativiteitsvereiste is daarom op dit punt niet mogelijk.
5.2. Omdat het plangebied deel uitmaakt van een gebied met een hoge cultuurhistorische waarde heeft onderzoeks- en adviesbureau BAAC in opdracht van de gemeente een CHER opgesteld. De CHER is als bijlage 2 aan de planregels en als bijlage 8 aan de plantoelichting toegevoegd. In wat [appellant] en anderen hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad zich niet op de CHER heeft mogen baseren en niet tot de conclusie heeft kunnen komen dat een onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden door de woningbouw niet aan de orde is.
Met de CHER is onderzocht welke gevolgen de voorziene ruimtelijke ontwikkeling van 23 woningen heeft op de aanwezige cultuurhistorische waarden en of sprake is van een onevenredige aantasting van die waarden. De CHER gaat onder meer in op de aanwezigheid van rivierduin. Ter hoogte van Bergharen is een groot rivierduincomplex ontstaan. Het plangebied maakt deel uit van de binnenzijde van een zuidelijke uitloper daarvan. Het plangebied heeft volgens de CHER een middelmatige waardering en de woningbouw leidt niet tot een onevenredige aantasting van de cultuurhistorische waarden. De oude zichtrelaties vanaf een bebouwingslint zijn in dit geval door verdichting van het bebouwingslint en door realisatie van bebouwing achter het lint al grotendeels verdwenen. Zoals door BAAC aanvullend is toegelicht, is het reliëf van het rivierduin door aftopping en ophoging al aangetast. In dat verband hebben ErfGoed in de nadere reactie en [partij A] op de zitting toegelicht dat de gronden van het plangebied altijd agrarisch zijn gebruikt en dat tot 2000 binnen het zuidelijke deel van het plangebied grote schuren en voersilo’s van het voormalige agrarische bedrijf aan de [locatie 1] stonden. Gelet hierop, kan de cultuurhistorische waarde van het rivierduin in het plangebied worden gerelativeerd. Uit het door [appellant] en anderen ingebrachte BRO-rapport ‘Rivierduinen in het Land van Maas en Waal’ kan bovendien worden opgemaakt dat dit deel van het rivierduingebied, gelet op de ligging binnen de aanduiding ‘Accentueren oude kern Bergharen’, kan worden ingezet voor het behoud en een versterking van het bebouwingspatroon van Bergharen om verrommeling tegen te gaan. Hierbij komt verder dat de raad voor het plangebied heeft voorzien in de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied". De regels in artikel 8 komen overeen met die uit het bestemmingsplan "Parapluplan Cultuurhistorie" uit 2017 en voorzien in een nadere eisen-regeling en een vergunningstelsel voor werken en werkzaamheden. In zoverre is de bescherming niet gewijzigd.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
5.3. Artikel 5.3.4 Voorwaardelijke verplichting - cultuurhistorische effectanalyse van de planregels luidt:
"a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het realiseren van woningen zonder de conclusies zoals deze zijn opgenomen in Bijlage 2 in acht te nemen, met dien verstande dat:
- voor elke aanvraag omgevingsvergunning voor de bouw van een woning advies dient te worden ingewonnen bij de monumentencommissie van de gemeente Wijchen.
b. in afwijking van het bepaalde onder a kan afgeweken worden van de conclusies zoals deze opgenomen zijn in het CHER, mits:
-
vooraf positief advies is verkregen van de monumentencommissie;
-
er geen sprake is van onevenredige aantasting van het straat- en bebouwingsbeeld."
5.4. [appellant] en anderen wijzen er terecht op dat artikel 5.3.4 van de planregels geen voorwaardelijke verplichting betreft ondanks de vermelding daarvan in de kop van het artikel. De bepaling moet worden gezien als een specifiek gebruiksverbod waaraan bij de vergunningverlening voor de activiteit bouwen door het college van burgemeester en wethouders moet worden getoetst. In de enkele omstandigheid dat ten onrechte wordt gesuggereerd dat het om een voorwaardelijke verplichting gaat, bestaat geen aanleiding het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan te vernietigen. De koptekst van een artikel heeft in beginsel geen bindende betekenis. Waarom bij toetsing van een aanvraag om omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen niet aan deze bepaling, die is geplaatst bij de regels voor de bestemming "Wonen", zou worden toegekomen, hebben [appellant] en anderen niet duidelijk gemaakt. Niettemin valt, zoals [appellant] en anderen terecht aanvoeren, het nodige op deze bepaling af te dingen. Waar de monumentencommissie aan moet toetsen, volgt niet duidelijk uit de bepaling. Daarbij is niet duidelijk gemaakt om welke conclusies in de CHER (het BAAC-rapport van 21 februari 2022) het gaat, nog daargelaten de vraag of daarin duidelijke, toetsbare conclusies kunnen worden gevonden. Verder draait de bepaling die om het behoud van cultuurhistorische waarden gaat, om naar andersoortige belangen, namelijk die met betrekking tot het straat- en bebouwingsbeeld. Onduidelijk is waarom die belangen aanleiding kunnen geven om af te wijken van de conclusies uit de CHER over cultuurhistorische waarden. Ten slotte is het de Afdeling niet duidelijk wat de verhouding is tussen deze bepaling en artikel 8 van de planregels over de dubbelbestemming "Waarde - Cultuurhistorisch waardevol gebied" die voor het gehele plangebied geldt.
Het betoog slaagt in zoverre.
Verkeerslawaai
6. Volgens [appellant] en anderen is in het kader van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat ten onrechte geen onderzoek gedaan naar het verkeerslawaai van de voorziene ontsluitingsweg op hun woningen aan de Veldsestraat.
6.1. De bewoners van de nieuwe woningen zijn voor de ontsluiting van de nieuwe wijk met hun auto aangewezen op de Veldsestraat. De ontsluitingsweg is voorzien tussen de woningen [locatie 1] en [locatie 2]. Op de Veldsestraat zal volgens een onderzoek van bureau Roelofs sprake zijn van een toename van het aantal voertuigbewegingen op een gemiddelde werkdag van 206 tot een totaal van ongeveer 300 voertuigbewegingen. Dat aantal blijft ruim onder de richtwaarde van 1.000 motorvoertuigen per etmaal op de Veldsestraat.
Naar de geluidsgevolgen van het extra verkeer voor de bewoners van de woningen aan de Veldsestraat heeft de raad geen onderzoek laten doen. De raad had dit, onverlet de omstandigheid dat het hier om een 30 km/uur-weg gaat, uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening wel moeten doen en heeft het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan om deze reden niet zorgvuldig voorbereid.
Bureau BJZ.nu heeft in opdracht van de raad alsnog geluidsonderzoek gedaan. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport ‘Akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai Bergharen, Kerkenweide’ van 23 september 2024. [appellant] en anderen bestrijden dit rapport als zodanig niet. Volgens het onderzoek zal de verkeerstoename leiden tot een extra geluidsbelasting van 2,62 dB en 3,64 dB op de woningen [locatie 1] en [locatie 2]. Maar met in totaal 45,85 dB en 43,06 dB wordt in de nieuwe situatie onder de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB gebleven. Gelet daarop, heeft de raad zich op het standpunt kunnen stellen dat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor de bewoners van de woningen [locatie 1] en [locatie 2] is gewaarborgd. De Afdeling ziet aanleiding het in de vorige alinea vastgestelde gebrek in de einduitspraak met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.
Het betoog slaagt niet.
Ontsluitingsweg
7. [appellant] en anderen betogen dat de ontsluiting via de Veldsestraat ongeschikt is. De Veldsestraat is met 4,3 m te smal om als gebiedsontsluitingsweg te dienen en de inrichting is niet in overeenstemming met de richtlijnen van de CROW die uitgaan van een wegbreedte van minimaal 4,8 m. Daarbij is in het verkeersonderzoek van bureau Roelofs ten onrechte geen rekening gehouden met het gebruik van deze weg door grote landbouwmachines. De raad heeft zich volgens [appellant] en anderen ten onrechte op dat onderzoek gebaseerd. [appellant] en anderen beroepen zich op een notitie van Traffic & Consult van 4 augustus 2025. Verder is volgens hen de voorwaardelijke verplichting in artikel 4.3.1 van de planregels niet goed geformuleerd en voorziet deze er niet in dat te treffen verkeersmaatregelen in stand moeten worden gehouden.
7.1. Aan het bestemmingsplan ligt met de notitie ‘Verkeersadvies ontsluiting Kerkenweide Bergharen’ van bureau Roelofs van 16 juni 2023 een verkeersonderzoek ten grondslag. Deze notitie is als bijlage 1 aan de planregels en als bijlage 9 aan de plantoelichting toegevoegd. ErfGoed heeft een aanvullende notitie van Roelofs van 8 juli 2024 ingebracht. Roelofs verwacht voor de verkeersafwikkeling in de plansituatie geen problemen. De situatie van elkaar tegemoet komende voertuigen is met enkele maatregelen beheersbaar. Uit de notities volgt als advies onder meer dat de Veldsestraat op twee gedeelten met 0,5 m tot 4,8 m verbreed moet worden. De Afdeling overweegt dat het bestemmingsplan voorziet in deze verbreding en dat deze feitelijk ook uitvoerbaar is. In zoverre kan worden voldaan aan de richtlijnen van de CROW. Bij 4,8 m is er voldoende ruimte voor het elkaar passeren van voetgangers/fietsers en de met 3,5 m meest brede voertuigen.
Roelofs stelt verder dat er ter hoogte van de wegversmalling bij [locatie 3] met een bestaande rijbaanbreedte van 4,3 m voldoende profielruimte is voor hulpdiensten, afvalinzameling en vrachtwagens. Roelofs beveelt wel aan de wegversmalling met straatmeubilair aan te duiden, vooral voor de zichtbaarheid in het donker. In de plantoelichting staat dat deze maatregelen zullen worden uitgevoerd. De Afdeling heeft geen aanleiding om aan te nemen dat de Veldsestraat door deze wegversmalling, ook nu deze weg weliswaar niet aan alle Basiskenmerken wegontwerp van de CROW voldoet, niet geschikt is voor het toekomstige verkeer. Daarbij acht zij van belang dat de wegversmalling van zo’n 30 m lang overzichtelijk is, de aansluiting vanuit het plangebied niet daar is voorzien, de maximumsnelheid 30 km/uur is en het toekomstige autoverkeer tot ongeveer 300 voertuigbewegingen per dag gering zal zijn. Het spitsverkeer zal hoofdzakelijk in één richting rijden. Verder zijn er verkeersmaatregelen te treffen, zoals een voorrangsregeling in geval van tegemoetkomend verkeer. Daarbij is ook van belang dat voor zover het gaat om mogelijke conflictsituaties tussen grote landbouwmachines en vrachtwagens enerzijds en voetgangers en fietsers anderzijds het gebruik van de Veldsestraat door dergelijke voertuigen een incidenteel karakter heeft. Er liggen verderop drie akkerbouwpercelen waar in het voor- en najaar bemest, gezaaid, geoogst en geploegd wordt. Voorts is voor voetgangers en fietsers voorzien in een specifieke ontsluiting vanuit het plangebied via de Dorpsstraat. Dat voetgangers en fietsers onaanvaardbare risico’s lopen als zij niettemin gebruik maken van de ontsluiting via de Veldsestraat hebben [appellant] en anderen niet aannemelijk gemaakt.
Gelet op het vorenstaande, heeft de raad de toekomstige situatie op de Veldsestraat verkeerskundig aanvaardbaar kunnen achten.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
7.2. Artikel 4.3.1 Voorwaardelijke verplichting - verkeerskundige maatregelen van de planregels luidt:
"a. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het realiseren van nieuwe woningen op gronden met de bestemming ‘Wonen’, zonder uitvoering van de verkeerskundige maatregelen nummer 1, 2 en 3, zoals deze zijn opgenomen in het in Bijlage 1 opgenomen Verkeersadvies binnen de bestemming 'Verkeer'.
b. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend het gebruik ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van verkeer - calamiteitenontsluiting' anders dan ten behoeve van langzaam verkeer en calamiteiten."
7.3. Wat betreft de formulering van artikel 4.3.1 van de planregels gaat het [appellant] en anderen alleen om onderdeel a. Ook deze bepaling is als voorwaardelijke verplichting geduid maar is in wezen een specifiek gebruiksverbod waaraan bij de vergunningverlening voor de bouw van woningen moet worden getoetst. Daarbij valt op dat deze bepaling onder a onder de bestemming "Verkeer" is geplaatst, terwijl het zou moeten gaan om strijdig gebruik met de bestemming "Wonen". Verder is niet duidelijk of de drie verkeersmaatregelen bij de verlening van de omgevingsvergunning voor het bouwen al moeten zijn uitgevoerd dan wel of dat verzekerd moet zijn dat deze zullen worden uitgevoerd. Hoewel het terugdraaien van de drie geadviseerde maatregelen niet voor de hand ligt, had de raad omdat hij deze maatregelen noodzakelijk acht, in de bepaling ook moeten opnemen dat deze in stand moeten worden gehouden.
Het betoog slaagt in zoverre.
Waterhuishouding
8. De voorzieningen voor de waterhuishouding zijn volgens [appellant] en anderen ten onrechte niet geborgd in het plan. Een voorwaardelijke verplichting voor een openbare wadi ontbreekt en een dergelijke verplichting voor infiltratievoorzieningen bij de woningen is niet correct geformuleerd. Artikel 5.3.5 van de planregels lijkt op een bouwregel maar is niet als zodanig vormgegeven. Verder is volgens [appellant] en anderen onduidelijk in die bepaling aan welke normen moet worden getoetst.
8.1. Artikel 5.3.5 Voorwaardelijke verplichting - waterberging van de planregels luidt:
"Het bebouwen van de gronden met de bestemming 'Wonen' is slechts toegestaan als is voorzien in de aanleg en instandhouding (beheer en onderhoud) van voldoende waterberging conform de ten tijde van de vergunningverlening geldende regels, zodat (geo)hydrologisch neutraal wordt ontwikkeld."
8.2. Voor het bestemmingsplan is een watertoets uitgevoerd. Basis voor deze watertoets is het Waterhuishoudings- en infiltratieplan dat als bijlage 11 bij de plantoelichting is gevoegd. In paragraaf 5.11.5 van de plantoelichting staat dat in het openbare gebied wadi’s worden ingericht en dat per kavel een infiltratievoorziening van ongeveer 7-25 m3 moet worden aangelegd. Dit betekent dat de raad het noodzakelijk acht dat infiltratie- en waterbergingsvoorzieningen voor de opvang en berging van hemelwater worden gerealiseerd. [appellant] en anderen wijzen er terecht op dat een dergelijke verplichting niet, althans niet duidelijk in artikel 5.3.5 van de planregels is neergelegd. Zij betogen ook terecht dat onzeker is aan welke normen ten tijde van de vergunningverlening moet worden getoetst. Uitgangspunt is dat op het moment van vaststelling van het plan duidelijk wordt gemaakt aan welke eisen moet worden voldaan. Welke eisen dat zijn, was bij de planvaststelling, gelet op wat daarover in de plantoelichting staat, al duidelijk. Het verwijzen naar toekomstige regels acht de Afdeling onvoldoende concreet en rechtsonzeker.
Het betoog slaagt.
Ecologisch onderzoek
9. [appellant] en anderen betogen dat onvoldoende ecologisch onderzoek is gedaan voorafgaand aan de vaststelling van het plan. Er is geen onderzoek gedaan naar nesten van de steenuil, de ransuil en de kerkuil. Ook het leef- en foerageergebied van deze uilen is niet bezien.
9.1. De raad mag het plan niet vaststellen als en voor zover hij op voorhand redelijkerwijs had moeten inzien dat het wettelijke soortenbeschermingsregime uit de Wet natuurbescherming aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
9.2. BJZ.nu heeft voor het plan een natuurtoets uitgevoerd. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het rapport ‘Natuurtoets Kerkenweide, Bergharen’ van 19 september 2022. Dit rapport is als bijlage 4 bij de plantoelichting gevoegd.
De natuurtoets heeft bestaan uit een bureaustudie en een veldonderzoek. Vastgesteld is dat binnen het plangebied geen opstallen aanwezig zijn die gesloopt worden met als gevolg dat nest- of verblijfplaatsen verloren gaan. Ook zijn binnen het plangebied geen bomen aanwezig die worden gerooid. Er kan daarom volgens de raad van worden uitgegaan dat er geen nest- of verblijfplaatsen verloren gaan. Nestplaatsen zijn niet geconstateerd in het plangebied en ook niet aangrenzend aan het plangebied. Anders dan [appellant] en anderen betogen, is daar dus wel onderzoek naar gedaan. Verder is het plangebied door de inrichting en het beheer ervan als matig foerageergebied aangemerkt en is er voldoende foerageergebied in de nabije omgeving. Ook dit is dus bezien en geconcludeerd is dat het plangebied geen essentieel foerageergebied van soorten is. [appellant] en anderen hebben hun betoog niet verder onderbouwd en hebben ook geen andersluidend ecologisch rapport ingediend. De door hen ingediende foto’s van een ransuil en een steenuil zijn niet verifieerbaar. Daarmee hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat de door hen gestelde natuurwaarden een belemmering zijn voor de uitvoerbaarheid van het plan. De raad heeft zich derhalve redelijkerwijs op het standpunt kunnen stellen dat het wettelijke soortenbeschermingsregime op voorhand niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.
Het betoog slaagt niet.
Bestuurlijke lus
10. Ingevolge artikel 8:51d van de Awb kan de Afdeling het bestuursorgaan opdragen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen.
10.1. Met het oog op een spoedige beëindiging van het geschil zal de Afdeling de raad opdragen om binnen 20 weken na verzending van deze tussenuitspraak de onder 5.4, 7.3 en 8.2 vermelde gebreken in het besluit van 29 februari 2024 te herstellen. Ervan uitgaande dat de raad het opnemen van de desbetreffende voorwaardelijke verplichtingen uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk acht, kan dit door ten minste alsnog ter waarborging van de cultuurhistorische belangen, de verkeerssituatie en de waterhuishouding te voorzien in duidelijke en deugdelijk geformuleerde voorwaardelijke verplichtingen en zo nodig in een intekening in de verbeelding.
10.2. Afdeling 3.4 van de Awb hoeft bij de voorbereiding van een gewijzigd of nieuw besluit niet opnieuw te worden toegepast. De raad moet de Afdeling en partijen de uitkomst meedelen en een gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendmaken en meedelen.
Proceskosten en griffierecht
11. In de einduitspraak zal worden beslist over vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt de raad van de gemeente Wijchen op om binnen 20 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van wat daarin is overwogen:
a. de onder 5.4, 7.3 en 8.2 omschreven gebreken in het besluit van 29 februari 2024 tot vaststelling van het bestemmingsplan "Bergharen, Kerkenweide" te herstellen; en
b. de Afdeling en partijen de uitkomst mee te delen en een gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken en mee te delen.
Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Bechinka, griffier.
w.g. Hoekstra
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Bechinka
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2025
371