ECLI:NL:RVS:2025:4801 - Raad van State - 8 oktober 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
202407172/1/V6.
Datum uitspraak: 8 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], gevestigd in [plaats] (Duitsland),
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 18 oktober 2024 in zaak nr. 24/180 in het geding tussen:
[appellante]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Procesverloop
Bij besluit van 30 januari 2023 heeft de minister [appellante] een boete opgelegd van € 30.000,00 wegens zes overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav) en één overtreding van artikel 15a van de Wav.
Bij besluit van 1 december 2023 heeft de minister het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 oktober 2024 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 juli 2025, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. M.M. de Lange, is verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellante] is een groothandel in groente en fruit. Op 10 februari 2022 hebben opsporingsambtenaren van de Nationale Politie onderzoek gedaan bij een nevenvestiging van [appellante] in [plaats]. Op 5 april 2022 hebben inspecteurs van de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna: de inspecteurs) nader onderzoek gedaan bij dezelfde nevenvestiging. De inspecteurs hebben op 22 september 2022 op ambtseed een boeterapport opgemaakt. Daarin constateerden zij dat [appellante] de Wav heeft overtreden door zes betrokkenen werkzaamheden te laten verrichten zonder dat [appellante] over tewerkstellingsvergunningen beschikte of de betrokkenen in het bezit waren van een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid. Deze werkzaamheden bestonden uit het sorteren, stapelen en vervoeren van goederen. Ook constateerden zij dat [appellante] voor een andere betrokkene niet heeft voldaan aan de vordering op grond van artikel 15a van de Wav. De minister heeft [appellante] daarom een boete opgelegd van € 30.000,00 voor zes overtredingen van artikel 2, eerste lid, van de Wav en één overtreding van artikel 15a van de Wav.
Oordeel van de rechtbank
2. De rechtbank heeft overwogen dat de minister de boetes terecht heeft opgelegd. De rechtbank is van oordeel dat de werkzaamheden van de betrokkenen geen tijdelijk karakter hadden. Daardoor is geen sprake van grensoverschrijdende dienstverlening en doet de uitzondering op het verbod om vreemdelingen zonder tewerkstellingsvergunning te laten werken, zich niet voor. [appellante] kan volgens de rechtbank ook geen succesvol beroep doen op de standstill-bepaling uit artikel 13 van het Besluit nr. 1/80. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister de boete voor het niet voldoen aan de vordering op grond van artikel 15a van de Wav terecht aan [appellante] heeft opgelegd. Volgens de rechtbank hadden de inspecteurs goede redenen om te vermoeden dat de betrokkene die bezig was met het opstapelen van dozen tomaten in het magazijn werkzaam was voor [appellante]. Als werkgever was het vervolgens de verantwoordelijkheid van [appellante] om hier duidelijkheid over te verschaffen en dit uit te zoeken. Ten slotte heeft de rechtbank geoordeeld dat de minister niet willekeurig of vooringenomen heeft gehandeld.
Hoger beroep en beoordeling
3. De gronden die [appellante] in hoger beroep heeft aangevoerd zijn zo goed als een herhaling van wat zij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. [appelante heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde beoordeling van die gronden in de uitspraak van de rechtbank onjuist of onvolledig zou zijn. De Afdeling kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de onder 10 tot en met 17 opgenomen overwegingen, waarop dat oordeel is gebaseerd.
De hogerberoepsgronden slagen niet.
Conclusie
4. Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J. Th. Drop, voorzitter, en mr. M. Soffers en mr. M. den Heyer, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.E. de Ruijter, griffier.
w.g. Drop
voorzitter
w.g. De Ruijter
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2025
887-1061