Terug naar bibliotheek
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2025:4800 - Raad van State - 8 oktober 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RVS:2025:48008 oktober 2025

Uitspraak inhoud

202406076/1/A2.

Datum uitspraak: 8 oktober 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

Volkstuincomplex Duin & Tuin recreatiepark de Verandering B.V. (hierna: het volkstuincomplex), gevestigd in Wijk aan Zee, gemeente Beverwijk,

appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord­-Holland van 23 augustus 2024 in zaak nr. 23/2094 op een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:88, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

Procesverloop

Bij uitspraak van 23 augustus 2024 heeft de rechtbank het verzoek van het volkstuincomplex om het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk (hierna: het college) te veroordelen tot vergoeding van schade afgewezen.

Tegen deze uitspraak heeft het volkstuincomplex hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het volkstuincomplex heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 4 september 2025, waar het volkstuinencomplex, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. L.M. Offerman, bijgestaan door mr. R.D. Boesveld, advocaat te Haarlem, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       In geschil is of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het volkstuincomplex geen recht heeft op een schadevergoeding.

Achtergrond van het geschil

2.       Bij besluit van 11 juli 2022 heeft het college het volkstuinencomplex een bouwstop en een last onder dwangsom opgelegd wegens illegale graafwerkzaamheden op het perceel Hondsbosseweg 7 in Heemskerk. Bij besluit van 15 februari 2023 heeft het college het door het volkstuincomplex daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard, de bouwstop ingetrokken en de last onder dwangsom gehandhaafd. Het volkstuincomplex heeft hiertegen beroep ingesteld. Ook heeft zij de rechtbank verzocht het college te veroordelen tot vergoeding van schade. Bij uitspraak van 17 mei 2024 heeft de rechtbank Noord-Holland geoordeeld dat er voor het college geen grondslag bestond om de last onder dwangsom op te leggen. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het besluit van 15 februari 2023 vernietigd, het besluit van 11 juli 2022 herroepen en het onderzoek heropend ter voorbereiding van een uitspraak over het verzoek om schadevergoeding.

Verzoek om schadevergoeding

3.       Het volkstuincomplex heeft de rechtbank verzocht het college op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb te veroordelen tot vergoeding van de schade die zij als gevolg van het stilleggen van de graafwerkzaamheden zou hebben geleden. De schade bestaat onder andere uit herstelkosten van de PVC-riolering die in de afgegraven grond (hierna: sleuven) is geplaatst, kosten voor aan- en afvoer van materialen en hypotheekkosten.

Uitspraak van de rechtbank

4.       De rechtbank heeft het verzoek om schadevergoeding bij uitspraak van 23 augustus 2024 afgewezen, omdat het volkstuincomplex het verzoek ontoereikend heeft onderbouwd. Het volkstuincomplex heeft niet toegelicht wat de kostenposten precies inhouden en waarom deze zijn aan te merken als schade. Daarnaast heeft zij niet uitgelegd op welke manier er een oorzakelijk verband bestaat tussen het besluit van 11 juli 2022 en de kostenposten. Zonder die toelichting en uitleg kan niet worden beoordeeld of er sprake is van schade die op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb voor vergoeding in aanmerking komt.

Beoordeling van het hoger beroep

Beoordelingskader

5.       In artikel 8:88, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter bevoegd is op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.

5.1.    Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 17 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2471) volgt dat in het bestuursrecht voor de beantwoording van de vraag of een partij schade lijdt en zo ja, in welke omvang, zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij het civiele schadevergoedingsrecht.

5.2.    Uit artikel 6:162, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) vloeit voort dat voor vergoeding van de door het volkstuincomplex gestelde schade onder meer is vereist dat er een oorzakelijk verband is tussen het onrechtmatige besluit en de gestelde schade. Dit oorzakelijk verband wordt in de eerste plaats vastgesteld door het maken van een vergelijking tussen de situatie waarin het volkstuincomplex in werkelijkheid na dat onrechtmatige besluit verkeerde en de hypothetische situatie waarin zij zich zou hebben bevonden, indien het besluit niet was genomen (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 30 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1334, onder 3.2).

5.3.    De hoofdregel is dat de belanghebbende die in een verzoek om toepassing van artikel 8:88 van de Awb stelt dat hij voor vergoeding in aanmerking komende schade heeft geleden als gevolg van een onrechtmatige gedraging van een bestuursorgaan, bij gemotiveerde betwisting daarvan door het bestuursorgaan, het gestelde oorzakelijk verband moet bewijzen. Op de belanghebbende rusten de stelplicht en bewijslast van het oorzakelijk verband. Vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 25 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1510, onder 3.4, en de uitspraak van de Afdeling van 8 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2023, onder 68. Dit betekent dat het bewijsrisico voor het ontbreken van het oorzakelijk verband bij de belanghebbende ligt als hij er niet in slaagt te bewijzen dat de gestelde schade het gevolg is van de gestelde oorzaak van de schade.

5.4.    Verder komt, gelet op het bepaalde in artikel 6:98 van het BW, slechts voor vergoeding in aanmerking schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van de schuldenaar berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend (vergelijk onder meer de uitspraak van de Afdeling van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:593, onder 12).

Toepassing in dit geval

6.       Het volkstuincomplex betoogt ten eerste dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij de schade aan de PVC-riolering onvoldoende heeft onderbouwd. De bouwstop verhinderde dat zij de sleuven kon afdekken, waardoor de PVC-riolering langdurig is blootgesteld aan grond- en regenwater. Als gevolg daarvan is de riolering gaan drijven. Zonder de bouwstop had de riolering kunnen worden afgedekt en hadden beschadigingen kunnen worden voorkomen. Het volkstuincomplex heeft een factuur van 24 mei 2024 overgelegd ten bedrage van € 18.865,00.

6.1.    De Afdeling volgt het standpunt van het college dat het volkstuincomplex niet heeft aangetoond dat de PVC-riolering beschadigd is. Het volkstuincomplex heeft bijvoorbeeld geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de riolering is gaan drijven. Bovendien is het de Afdeling gebleken dat het volkstuincomplex de PVC-riolering wel degelijk heeft afgedekt. Op de zitting bij de Afdeling zijn foto’s uit het toezichtrapport van 30 juni 2022 vergeleken met foto’s uit het toezichtrapport van 14 juli 2022. Uit die vergelijking maakt de Afdeling op dat de sleuven na 30 juni 2022 voor een groot deel zijn opgevuld met zand. De PVC-riolering was dus, anders dan het volkstuincomplex stelt, grotendeels afgedekt. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het volkstuincomplex er niet in is geslaagd de schade aan de PVC-riolering voldoende te onderbouwen.

Het betoog slaagt niet.

7.       Het volkstuincomplex betoogt verder dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat haar vaste lasten voor vergoeding in aanmerking komen. Wegens de bouwstop kon zij geen inkomsten genereren, terwijl zij haar vaste lasten wel moest betalen. Door de bouwstop had het volkstuincomplex bijvoorbeeld geen profijt van de stroomaansluitingen die Liander heeft aangelegd. Ook wil zij een vergoeding van haar hypotheekkosten.

7.1.    Op de zitting bij de Afdeling heeft het volkstuincomplex verklaard dat zij in deze procedure niet verzoekt om vergoeding van gederfde inkomsten.

7.2.    Naar het oordeel van de Afdeling is er geen oorzakelijk verband tussen de door het volkstuincomplex genoemde kostenposten, te weten de kosten voor Liander en de hypotheekkosten, en het besluit van 11 juli 2022. Het college heeft gemotiveerd betwist dat de hypotheekkosten een schadepost is die een gevolg is van het besluit van 11 juli 2022. Volgens het college is de hypotheek aangegaan voor de koop van het volkstuincomplex en niet voor de koop van de kabels. Ook als het college het besluit van 11 juli 2022 niet had genomen, had het volkstuincomplex de hypotheekkosten moeten betalen. Verder volgt de Afdeling het standpunt van het college dat de bouwstop niet de oorzaak is van de omstandigheid dat het volkstuincomplex geen profijt had van de stroomaansluitingen. Dat het volkstuincomplex de stroomaansluitingen nog niet kon gebruiken, komt doordat de bouwwerken nog niet waren gerealiseerd. Ten tijde van het besluit van 11 juli 2022 liep er een handhavingsprocedure over de bouw van de bouwwerken.

Het betoog slaagt niet.

8.       De Afdeling volgt het volkstuincomplex in haar betoog dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bedrag van € 1.107,90 dat zij aan Stam & Co heeft moeten betalen niet voor vergoeding in aanmerking komt. Het volkstuincomplex heeft Stam & Co ingehuurd om stroom- en coaxleidingen aan te leggen. Stam & Co kon de werkzaamheden door de bouwstop niet afronden. Het volkstuincomplex heeft door het overleggen van een factuur van Stam & Co met bijbehorende e-mails aangetoond dat zij daarom stagnatiekosten aan Stam & Co heeft moeten betalen. Het volkstuincomplex heeft voldoende uitgelegd op welke manier er oorzakelijk verband bestaat tussen het besluit van 11 juli 2022 en de stagnatiekosten. Als het college het volkstuincomplex geen bouwstop had opgelegd, had het volkstuincomplex geen stagnatiekosten aan Stam & Co hoeven te betalen.

Het betoog slaagt.

Conclusie

9.       Het hoger beroep is gegrond. De uitspraak van de rechtbank moet worden vernietigd. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het college veroordelen aan het volkstuincomplex een schadevergoeding van € 1.107,90 te betalen.

10.     Het college hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Noord­-Holland van 23 augustus 2024 in zaak nr. 23/2094;

III.      veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk aan Volkstuincomplex Duin & Tuin recreatiepark de Verandering B.V. een schadevergoeding van € 1.107,90 te betalen;

IV.     gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Heemskerk aan Volkstuincomplex Duin & Tuin recreatiepark de Verandering B.V. het door haar voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 559,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. G.T.J.M. Jurgens, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Engele, griffier.

w.g. Jurgens

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Engele

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2025

1033