ECLI:NL:RVS:2025:4654 - Raad van State - 1 oktober 2025
Uitspraak
Uitspraak inhoud
202306891/1/R1.
Datum uitspraak: 1 oktober 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51d van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend in Maarssen, gemeente Stichtse Vecht,
appellanten,
en
het college van burgemeester en wethouders van Stichtse Vecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 3 oktober 2023 heeft het college locaties aangewezen voor ondergrondse (rest-)afvalcontainers voor het aanbieden van huishoudelijk restafval voor de kernen Maarssenbroek en Kockengen. Daarbij is locatie RE499 en RE500 ter hoogte van de woning Pauwenkamp 210 in Maarssen aangewezen voor het plaatsen van twee ondergrondse restafvalcontainers (hierna: ORAC’s).
Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 25 juli 2025, waar [appellant] via een videoverbinding, [partij A] en [partij B] zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. Bij het besluit is de locatie aan de overkant van de weg aan de Pauwenkamp 210 op een groenstrook op enige afstand van het hek van het wijkpark aangewezen voor de plaatsing van twee ORAC’s. [appellant] en anderen wonen aan de Pauwenkamp. Vanuit de voorzijde van hun woningen kijken zij uit op de locatie. Hun percelen zijn bij het besluit aangewezen als percelen waarvan de huishoudens gebruik moeten gaan maken van de ORAC’s op de aangewezen locatie. Zij kunnen zich niet met de aanwijzing van deze locatie verenigen. Zij vrezen dat hun woon- en leefklimaat zal worden aangetast bij het gebruik en het legen van de ORAC’s. Volgens [appellant] en anderen zijn er geschikte alternatieve locaties, die het college had moeten aanwijzen.
Beoordelingskader
2. Bij de keuze van een locatie voor ORAC’s moet het college een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het locatieplan. Daarbij heeft het college beleidsruimte. De Afdeling beoordeelt, aan de hand van de beroepsgronden, of de nadelige gevolgen van de aanwijzing van de locatie niet onevenredig zijn in verhouding tot de met de aanwijzing te dienen doelen. Daarbij beoordeelt zij of het bestuursorgaan de locatie geschikt heeft mogen achten voor de plaatsing van ORAC’s.
3. In deze procedure gaat het om de aanwijzing van een locatie voor twee ORAC’s. De keuze van het gemeentebestuur om voor de inzameling van afval gebruik te maken van ondergrondse containers ligt niet ter beoordeling voor. Wanneer de beroepsgronden daartoe aanleiding geven, beoordeelt de Afdeling in een procedure als deze of het betrokken bestuursorgaan de gevolgen van de aanwijzing voor de omgeving aanvaardbaar heeft kunnen achten. Die beoordeling kan ook betrekking hebben op nadelen die inherent zijn aan het gekozen inzamelsysteem, zoals geluid- en geuremissie van het gebruik van de ORAC’s, toeneming van verkeer van en naar ORAC’s en (verkeers-)hinder die gepaard gaat met het legen van de ORAC’s.
Maar uit de rechtspraak van de Afdeling volgt dat die gevolgen onder normale omstandigheden niet aan aanwijzing van een locatie in de weg hoeven staan. Daarbij is van belang dat geluid- en geurhinder door de constructie van de ORAC’s en door het regelmatig legen en schoonmaken zoveel mogelijk worden voorkomen, dat de verkeersaantrekkende werking in het algemeen beperkt is en dat het legen van de ORAC’s maar van korte duur is. Als voorbeeld wijst de Afdeling op haar uitspraak van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1464.
De Afdeling zal daarom alleen beoordelen of locatiespecifieke of andere bijzondere omstandigheden maken dat het college in die gevolgen reden had moeten zien om de locatie niet aan te wijzen.
4. Bij het bepalen van de locatie heeft het college randvoorwaarden gehanteerd, die zijn uitgewerkt in de plaatsingscriteria zoals omschreven in bijlage 11 bij het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffenverordening 2017 Gemeente Stichtse Vecht. In de randvoorwaarden staan harde en zachte criteria. Aan harde criteria moet een locatie altijd voldoen en aan zachte criteria moet een locatie zo mogelijk voldoen.
Geschiktheid
Ligging van de locatie
5. [appellant] en anderen betogen dat de locatie niet geschikt is, vanwege de ligging daarvan nabij het wijkpark. Zij voeren daarover aan dat de ORAC’s afdoen aan het recreatieve karakter en het aanzien van het wijkpark. In dat kader wijzen zij erop dat er in totaal zes ORAC’s rondom het wijkpark zijn voorzien en dat de locatie dicht bij een recreatiebankje ligt. Ook wijzen zij op de afstanden tussen de speelplekken en de locatie.
Verder voeren zij over de ligging aan dat de locatie ten onrechte niet centraal ligt ten opzichte van de percelen van de huishoudens die er gebruik van moeten maken.
- Nabij het wijkpark
5.1. Criterium 44 (zacht) luidt: "Een OC (ORAC) moet niet te dicht bij een speelplek gesitueerd zijn of voldoende afgeschermd zijn van de speellocatie."
5.2. In het wijkpark liggen onder meer een voetbal- en basketbalveld, een jeu de boules-baan en een speeltuin. Het wijkpark is omsloten door een hek, waardoor de ORAC’s worden afgeschermd van de speellocatie en de speelplekken die zich in het wijkpark bevinden. Het college heeft in het verweerschrift uiteengezet dat de afstanden tot de hiervoor genoemde speelplekken die zich in het wijkpark bevinden groter zijn dan de afstand tot het hek van het wijkpark. Zo is de afstand van de locatie tot de jeu de boules-baan ongeveer 20 m, de afstand tot het basketbalveld ongeveer 40 m en de afstand tot de speeltoestellen ongeveer 70 m. Gelet op deze afstanden heeft het college zich met juistheid op het standpunt gesteld dat de ORAC’s niet te dicht bij een speelplek zijn gesitueerd. Omdat de ORAC’s zijn afgeschermd van de speellocatie door een hek en deze niet te dicht bij een speelplek zijn gesitueerd is de aanwijzing in overeenstemming met criterium 44.
Omdat de ORAC’s zich buiten het wijkpark bevinden en van het wijkpark worden afgeschermd door een hek ziet de Afdeling ook geen aanleiding voor het oordeel dat het recreatieve karakter van het wijkpark door de plaatsing van de ORAC’s zozeer wordt aangetast dat het college de locatie daarom niet geschikt heeft mogen achten.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
- Centrale ligging
5.3. Vast staat dat de locatie, gelet op de loopafstand voor [appellant] en anderen van hun perceel tot de locatie, goed bereikbaar is. De Afdeling ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de locatie niet geschikt is, omdat deze zich niet centraal in de wijk bevindt. De plaatsingscriteria verzetten zich daar namelijk niet tegen.
Het betoog slaagt niet.
Aantasting groen
6. [appellant] en anderen betogen dat de locatie niet geschikt is, omdat de locatie zich bevindt in een groenstrook met bomen. ORAC’s op de locatie zullen volgens hen leiden tot aantasting van het groen en schade aan bomen.
6.1. Criterium 8 (hard) luidt: "De locatie (container) is zodanig gesitueerd dat bij het legen van de container geen schade ontstaat aan bomen (kroon, wortels) in een volwassen stadium."
Criterium 10 (zacht) luidt: "De locatie van een container bevindt zich niet in het openbare groen, maar bij voorkeur in een verhard gebied. Als plaatsing in het groen onontkoombaar is, dan voorkomen dat "groensnippers" overblijven (voor groenvakken gelden minimale afmetingen)."
6.2. Tijdens de zitting bij de Afdeling is vast komen te staan dat op het moment van de besluitvorming zich geen boom in een volwassen stadium bevond nabij de locatie. Gelet daarop kan ook geen sprake zijn van schade aan bomen in een volwassen stadium. De locatiekeuze is dus in overeenstemming met criterium 8.
De locatie bevindt zich in een groenstrook. De Afdeling ziet gelet op de toelichting van het college geen aanleiding voor het oordeel dat de locatiekeuze daarom niet in overeenstemming is met criterium 10. Het college heeft in het verweerschrift toegelicht dat de ruimte in de wijk beperkt is en dat het bij de locatiekeuze zowel rekening moet houden met het behoud van groen als ook met andere aspecten, zoals de bereikbaarheid van de ORAC’s, waaronder de loopafstanden tot de locatie. De Afdeling ziet geen aanleiding om te twijfelen aan deze toelichting van het college en begrijpt het standpunt van het college zo dat het de plaatsing in het openbaar groen om de hierboven genoemde redenen in dit geval onontkoombaar heeft geacht. Ook anderszins ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het college de locatie niet had mogen aanwijzen, omdat die zich in het openbaar groen bevindt. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat het verlies aan openbaar groen in verhouding beperkt is, omdat de gronden van de locatie deel uitmaken van een lange groenstrook en dat het alleen gaat om openbaar groen in de vorm van gras.
Het betoog slaagt niet.
Verkeer
7. [appellant] en anderen betogen dat bij het gebruik en legen van ORAC’s de verkeershinder op de Pauwenkamp zal toenemen en dat dit zal leiden tot verkeersonveilige situaties. Volgens hen is de Pauwenweg regelmatig al erg druk, omdat het de route vormt naar een school. Bij het nabijgelegen zebrapad, waar de weg smaller is, moeten voertuigen regelmatig op elkaar wachten om verder te kunnen rijden.
7.1. Zoals onder 3 staat, is de verkeersaantrekkende werking van ORAC’s in het algemeen beperkt en is het legen van ORAC’s van korte duur. Omdat de woningen waarvoor de ORAC’s zijn bedoeld allemaal op loopafstand van de locatie liggen, worden door het college een zeer beperkt extra aantal verkeersbewegingen verwacht. De Afdeling ziet geen aanleiding om daaraan te twijfelen. Verder heeft het college toegelicht dat de weg iets minder dan 6 m breed is en er daarom voldoende ruimte overblijft voor verkeer om het inzamelvoertuig te passeren tijdens het legen van de ORAC’s. Omdat de weg voldoende breed is en het legen van de containers van korte duur is, mocht het college zich op het standpunt stellen dat eventueel verkeersoponthoud binnen aanvaardbare grenzen blijft en dat de gevolgen voor de verkeerssituatie ter plaatse beperkt zijn. Gelet daarop en in aanmerking genomen dat de toename van verkeersbewegingen volgens het college zeer beperkt wordt geacht, wat de Afdeling niet onjuist voorkomt, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat door het gebruik en het legen van de ORAC’s verkeersonveilige situaties zullen ontstaan en de aangewezen locatie daarom niet geschikt zou zijn.
Het betoog slaagt niet.
Toegankelijkheid voor rolstoelgebruikers
8. [appellant] en anderen betogen dat de locatie niet geschikt is, omdat deze niet toegankelijk is voor rolstoelgebruikers. Er is geen zebrapad ter hoogte van de locatie en vanaf het bestaande zebrapad is de locatie alleen te bereiken via een onverhard grindpad.
8.1. Criterium 24 (hard) luidt: "De locatie (container) is goed toegankelijk voor rolstoelgebruikers."
8.2. Op enige afstand van de locatie bevindt zich een zebrapad. Vast staat dat tussen het zebrapad en de locatie zich eerst tegels bevinden, en dat de looproute naar de locatie daarna bestaat uit een breed pad dat onverhard is met aan weerszijden daarvan gras. Om de locatie vanaf het zebrapad te bereiken moet dus een afstand over het onverharde pad worden afgelegd. Ook om de locatie vanaf de andere kant te bereiken vanaf de richting ter hoogte van Pauwenkamp 159 moet een afstand over een onverhard pad worden afgelegd.
Het college heeft in het verweerschrift toegelicht dat het onverharde pad na plaatsing van de ORAC’s zal worden verlengd en verhard, zodat de locatie toegankelijk wordt voor rolstoelgebruikers. Tijdens de zitting heeft de Afdeling vastgesteld dat dat nog niet is gebeurd. Het college heeft geen inzicht gegeven of er daadwerkelijk plannen daarvoor bestaan. Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college met de enkele stelling dat het pad zal worden verlengd en verhard zonder nadere informatie daarover, onvoldoende zekerheid geboden dat dit daadwerkelijk zal gebeuren. Het college heeft daarom onvoldoende gemotiveerd dat het besluit voldoet aan criterium 24.
Het betoog slaagt.
Ondergrondse infrastructuur
9. [appellant] en anderen betogen dat de locatie niet geschikt is, omdat nabij de locatie volgens hen een rioolleiding loopt. Uit de door hen via een melding aan het Kabels en Leidingen Informatie Centrum van het Kadaster (hierna: KLIC), de zogenoemde KLIC‑melding, verkregen informatie over de ter plaatse aanwezige ondergrondse infrastructuur blijkt dat namelijk, zo stellen zij.
9.1. Criterium 7 (zacht) luidt: "De locatie (container) is zodanig gesitueerd dat geen kabels en/of leidingen moeten worden verlegd voor het plaatsen van de ondergrondse container."
Criterium 12 (hard) luidt: "De locatie (container) bevindt zich niet boven een rioolleiding. De OC moet zich bovendien op een zodanige afstand van het riool bevinden dat het riool zo nodig eenvoudig en veilig kan worden vervangen."
9.2. De Afdeling stelt vast dat volgens de door [appellant] en anderen overgelegde informatie van KLIC op de plek van de locatie ondergronds kabels of leidingen lopen. Het college heeft niet inzichtelijk gemaakt of en hoe hij met de mogelijke aanwezigheid van die ondergrondse kabels en leidingen ter plaatse rekening heeft gehouden. De Afdeling is daarom van oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat de locatie in overeenstemming is met criterium 7 en voldoet aan criterium 12.
Het betoog slaagt.
Conclusie geschiktheid
10. De Afdeling is gelet op wat onder 8.2 en 9.2 is overwogen, van oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat de locatie geschikt is. Onder de conclusie zal de Afdeling bezien tot welke gevolgen dit moet leiden.
Alternatieve locaties
11. [appellant] en anderen betogen dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd waarom twee door hen aangedragen alternatieve locaties niet geschikter zouden zijn dan de aangewezen locatie. Zij hebben op twee locaties gewezen: de stoep bij Pauwenkamp 358 en op een parkeervak bij Pauwenkamp 352.
11.1. De Afdeling zal hierna onder 11.2 en 11.3 beoordelen of het college deugdelijk heeft gemotiveerd dat de door [appellant] en anderen aangedragen alternatieve locaties geen geschikte locaties zijn.
- Parkeervak bij Pauwenkamp 352
11.2. Over het parkeervak bij Pauwenkamp 352 heeft het college toegelicht dat het deze locatie om verschillende redenen niet geschikt acht. Ten eerste bevindt de locatie zich volgens het college nabij kabels en leidingen. Uit de door het college overgelegde informatie naar aanleiding van een door hem gedane KLIC-melding blijkt dat nabij het parkeervak kabels en leidingen lopen.
Verder zouden volgens het college bij Pauwenkamp 352 niet één, maar twee parkeervakken moeten vervallen. Daarbij heeft het college erop gewezen dat het als uitgangspunt hanteert dat een locatie zich niet in een parkeervak bevindt. Dat staat in criterium 46. Tenslotte acht het college die locatie ook uit verkeersoogpunt niet geschikt. De locatie bevindt zich namelijk vlakbij het verhoogde zebrapad. Ter plaatse van dat zebrapad is de weg smaller, zodat voertuigen vanuit tegengestelde richting moeten stilstaan om elkaar te laten passeren. Wanneer het inzamelvoertuig vlakbij het zebrapad stilstaat om de ORAC’s te legen, zal de weg in beide richtingen worden geblokkeerd. Het college acht dit niet wenselijk. De Afdeling is van oordeel dat het college gelet op het voorgaande deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de locatie bij Pauwenkamp 352 geen geschikte locatie is.
Het betoog slaagt in zoverre niet.
- Stoep bij Pauwenkamp 358
11.3. Het college heeft gesteld dat deze locatie uit verkeersoogpunt niet wenselijk is, omdat deze ter hoogte van een bocht in de weg ligt, aan de binnenkant daarvan, en een ORAC daar de zichtlijnen van weggebruikers (auto’s en fietsers) bij het nemen van de bocht te veel belemmert. Maar [appellant] en anderen hebben erop gewezen dat de stoep een bestaande opstelplaats is voor minicontainers. Het college heeft dit niet betwist. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat het college het gebruik van de locatie als opstelplaats voor minicontainers uit verkeersoogpunt wel wenselijk acht, terwijl zowel voor het legen van minicontainers als voor het legen van ORAC’s een inzamelvoertuig op de weg moet stilstaan. Het college heeft geen andere redenen gegeven, waarom de locatie volgens hem niet geschikt is. De Afdeling is, gelet op het voorgaande en gelet op de feitelijke situatie, van oordeel dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd, waarom de locatie aan Pauwenkamp 358 geen geschikt alternatief is. Daarbij betrekt de Afdeling dat de weg ter plaatse relatief breed is en dat zij er gelet op de hoogte van de ORAC’s en de breedte van de weg niet van overtuigd is dat ORAC’s op die stoep het zicht van automobilisten en fietsers op het tegemoetkomende verkeer belemmeren.
Het betoog slaagt.
Conclusie
12. De conclusie is dat het besluit van 3 oktober 2023, voor zover dat betrekking heeft op de aanwijzing van locatie RE499 en RE500, in strijd met artikel 3:46 van de Awb niet berust op een deugdelijke motivering.
13. De Afdeling ziet aanleiding om het college op grond van artikel 8:51d van de Awb op te dragen om de onder 8.2, 9.2 en 11.3 geconstateerde gebreken te herstellen.
De Afdeling wijst er daarbij op dat het gelet op wat in 11.3 is overwogen en gelet op het toetsingskader van de Afdeling voor alternatieve locaties, aan het college is om nader te motiveren waarom hij de stoep bij Pauwenkamp 354 niet zodanig geschikter acht dan de aangewezen locatie, dat hij voor die locatie had moet kiezen. Het college moet verder gelet op wat onder 8.2 is overwogen, nader inzicht geven in de plannen voor het verlengen en verharden van het onverharde pad, zodat de locatie toegankelijk wordt voor rolstoelgebruikers. Ten slotte moet het college gelet op wat onder 9.2 is overwogen, inzichtelijk maken en motiveren of en hoe hij met de mogelijke aanwezigheid van ondergrondse kabels en leidingen op de plek van de locatie rekening heeft gehouden.
14. Het college moet binnen de gestelde termijn van 12 weken na verzending van deze uitspraak het gebrek met inachtneming van deze uitspraak herstellen door het besluit van 3 oktober 2023 nader te motiveren, of een ander besluit daarvoor in de plaats te stellen. Het college moet de Afdeling en [appellant] en anderen de uitkomst meedelen en een gewijzigd of nieuw besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekendmaken en meedelen.
15. In de einduitspraak wordt beslist over vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stichtse Vecht op om binnen 12 weken na verzending van deze uitspraak met inachtneming van wat daarin is overwogen:
a. de onder 8.2, 9.2 en 11.3 omschreven gebreken in het besluit van 3 oktober 2023 te herstellen;
b. de Afdeling en partijen de uitkomst mede te delen en een eventueel nieuw of gewijzigd besluit op de wettelijk voorgeschreven wijze bekend te maken.
Aldus vastgesteld door mr. J. Gundelach, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L. Tarifit, griffier.
w.g. Gundelach
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Tarifit
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 oktober 2025
1036