Terug naar bibliotheek
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2025:4578 - Raad van State - 25 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RVS:2025:457825 september 2025

Uitspraak inhoud

202505059/1/V3 en 202505059/2/V3.

Datum uitspraak: 25 september 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 92 van de Vw 2000, op het hoger beroep van:

[appellant],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, van 10 september 2025 in zaak nr. NL25.40583 in het geding tussen:

appellant

en

de minister van Asiel en Migratie.

Procesverloop

Bij besluit van 25 augustus 2025 heeft de minister de termijn van de aan appellant opgelegde bewaringsmaatregel verlengd met ten hoogste twaalf maanden.

Bij uitspraak van 10 september 2025 heeft de rechtbank het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Tegen deze uitspraak heeft appellant, vertegenwoordigd door mr. J. van Bennekom, advocaat in Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1.       Het hoger beroep leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank is namelijk terecht en op goede gronden tot haar oordeel gekomen. De voorzieningenrechter van de Afdeling neemt de motivering onder 2.1 van de uitspraak van de rechtbank over.

1.1.    Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat het hogerberoepschrift geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).

2.       De voorzieningenrechter van de Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is ongegrond. De voorzieningenrechter van de Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt daarom afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        bevestigt de aangevallen uitspraak;

II.       wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.A. de Poorter, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. L. van Vulpen, griffier.

w.g. De Poorter

voorzieningenrechter

w.g. Van Vulpen

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 september 2025

1073