ECLI:NL:RVS:2025:4561 - Termijnoverschrijding van beroep na intrekken afwijzing niet verschoonbaar - 24 september 2025
Uitspraak
Essentie
De Afdeling oordeelt dat een beroep niet ontvankelijk is wegens termijnoverschrijding. Persoonlijke omstandigheden, het bewust niet openen van de e-mail met de beslissing en het wachten op nadere onderbouwing, vormen geen geldige redenen die de te late indiening van het beroepschrift verschoonbaar maken.
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
202503138/1/A2.
Datum uitspraak: 24 september 2025
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend in [woonplaats] (België),
appellant,
en
het college van beroep voor de examens van de Universiteit Maastricht,
verweerder.
Procesverloop
Bij beslissing van 18 november 2024 heeft de toelatingscommissie namens het faculteitsbestuur [appellant] afgewezen voor de pre-master Learning and Development in Organisations.
Bij beslissing van 13 december 2024 heeft de toelatingscommissie namens het faculteitsbestuur naar aanleiding van het door [appellant] hiertegen ingestelde administratief beroep de aanvraag herbeoordeeld en hem alsnog toegelaten.
Bij beslissing van 13 januari 2025 heeft het CBE het administratief beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen deze beslissing heeft [appellant] beroep ingesteld.
Het CBE heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 augustus 2025, waar [appellant] en het CBE, vertegenwoordigd door mr. S. Polleunis en mr. C.A.P. Schröder, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft op 7 december 2024 administratief beroep ingesteld tegen de afwijzing van zijn verzoek om toegelaten te worden tot de pre-master. De startdatum van de pre-master was 1 februari 2025. Op 13 december 2024 heeft de toelatingscommissie de aanvraag herbeoordeeld en [appellant] alsnog toegelaten tot de pre-master. De toelatingscommissie heeft tegelijkertijd [appellant] verzocht zijn administratief beroep in te trekken.
2. [appellant] heeft het administratief beroep gehandhaafd. Volgens hem is de beslissing van 18 november 2024 niet bevoegd genomen. Daarnaast wil hij weten wat de reden is geweest van de aanvankelijke afwijzing van zijn aanvraag.
Beslissing van het CBE
3. Het CBE heeft aan de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep van [appellant] ten grondslag gelegd dat met de beslissing van 13 december 2024 de toelatingscommissie geheel tegemoet is gekomen aan het administratief beroep van [appellant]. Het doel dat hem met het voeren van de procedure voor ogen stond is dat hij per 1 februari 2025 zou worden toegelaten tot de pre-master. Dat is alsnog gebeurd. Dat [appellant] transparantie wenst te hebben over de reden waarom hij eerst niet was toegelaten, doet niet af aan het feit dat inmiddels geheel aan zijn administratief beroep is tegemoetgekomen. [appellant] heeft daarom geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van zijn administratief beroep. Omdat het administratief beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, heeft het CBE op grond van artikel 7:17, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht, afgezien van het horen van [appellant]. Aan een inhoudelijke beoordeling van het administratief beroep is het CBE niet toegekomen.
Beroep
4. Het CBE heeft in het verweerschrift aangevoerd dat het beroep van [appellant] niet-ontvankelijk is, omdat hij het buiten de geldende termijn van zes weken heeft ingesteld. De beslissing van het CBE dateert immers van 13 januari 2025 en [appellant] heeft pas op 1 juni 2025 beroep ingesteld. Volgens [appellant] is het te laat instellen van het beroep in zijn geval verschoonbaar, omdat hij de beslissing van 13 januari 2025 van het CBE niet toegezonden heeft gekregen. Daarnaast kampte hij met bijzondere persoonlijke omstandigheden, waardoor het voor hem niet mogelijk was om binnen de gestelde termijn een beroepschrift in te dienen. Op de zitting bij de Afdeling heeft [appellant] toegelicht dat hij de beslissing van het CBE wel heeft ontvangen via de e-mail op 15 januari 2025, maar dat hij die niet heeft geopend, omdat hij vanwege zijn bijzondere persoonlijke omstandigheden het beter vond om contact met het CBE te vermijden. Wel heeft hij juridisch advies ingewonnen dat luidde, dat een eventueel beroep geen kans van slagen zou hebben. Nadat [appellant] op 8 mei 2025 het zogenoemde ‘productie 14’-stuk had ontvangen als resultaat van een procedure in het kader van de Wet open overheid, meende hij voldoende gronden te hebben om met kans van slagen beroep in te stellen tegen de beslissing van 13 januari 2025. Volgens [appellant] is hij namelijk in eerste instantie afgewezen om subjectieve redenen die een aantasting vormen van zijn goede naam. Het later ontvangen ‘productie 14’-stuk vormt een bevestiging van zijn vermoedens en bewijs van de juistheid daarvan.
5. De Afdeling is van oordeel dat de aangevoerde redenen niet leiden tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. [appellant] heeft de beslissing van het CBE op 15 januari 2025 ontvangen via e-mail. Dat hij de e-mail niet heeft geopend, betekent niet dat hij de beslissing niet heeft toegezonden gekregen of geen kennis heeft kunnen nemen van de beslissing op 15 januari 2025. Dat [appellant] vanwege persoonlijke omstandigheden contact met het CBE wilde vermijden en daarom de e-mail niet heeft geopend, is geen valide reden voor termijnoverschrijding. De Afdeling volgt [appellant] niet in zijn standpunt dat pas na kennisneming van het ‘productie 14’-stuk zijn procesbelang is ontstaan. Dat hij niet eerder kon onderbouwen dat met de beslissing zijn goede naam was aangetast, neemt niet weg dat hij wel had kunnen aanvoeren dát zijn administratief beroep ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard. Het is aan [appellant] om aan te voeren waarom hij dat niet eerder kon doen. Daarin is hij niet geslaagd met zijn betoog dat uit juridisch advies was gebleken dat het instellen van beroep niet succesvol zou zijn.
Conclusie
6. Het beroep is niet-ontvankelijk.
7. Het CBE hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T. van Goeverden-Clarenbeek, griffier.
w.g. Borman
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2025
488-1112