Terug naar bibliotheek
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2025:4494 - Raad van State - 24 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RVS:2025:449424 september 2025

Uitspraak inhoud

BRS.25.000027

ECLI:NL:RVS:2025:4494

Datum uitspraak: 24 september 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op de hoger beroepen van:

1.       de minister van Asiel en Migratie,

2.       [betrokkene],

appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 januari 2025 in zaak nr. NL24.51243 in het geding tussen:

[betrokkene]

en

de minister.

Procesverloop

Bij besluit van 22 november 2024 heeft de minister betrokkene een vrijheidsontnemende maatregel opgelegd.

Bij uitspraak van 9 januari 2025 heeft de rechtbank het met een kennisgeving vanwege de minister daartegen aanhangig gemaakte beroep, voor zover gericht tegen de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel tot en met 2 januari 2025, gegrond verklaard en de minister opgedragen betrokkene schadeloos te stellen.

Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.

Betrokkene, vertegenwoordigd door mr. F.H. Bruggink, advocaat in Den Haag, heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven en incidenteel hoger beroep ingesteld.

Overwegingen

Het hoger beroep van de minister

1.       De minister komt terecht op tegen het oordeel van de rechtbank dat het Justitieel Complex Schiphol onder de omstandigheden ten tijde van de grensdetentie van betrokkene tot 2 januari 2025 geen gespecialiseerde bewaringsaccommodatie meer was in de zin van artikel 10, eerste lid, van de Opvangrichtlijn en dat de tenuitvoerlegging van de grensdetentie tot die datum daarom onrechtmatig was. De Afdeling verwijst naar haar uitspraken van 29 januari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:258, en 26 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:789.

1.1.    De grief slaagt.

Het incidenteel hoger beroep van betrokkene

2.       Gelet op artikel 83c, vierde lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is geen incidenteel hoger beroep mogelijk in een grensdetentiezaak. Het incidenteel hoger beroep is daarom niet-ontvankelijk.

Conclusie over de hoger beroepen

3.       Het hoger beroep van de minister is gegrond. Het incidenteel hoger beroep van betrokkene is niet-ontvankelijk. De Afdeling vernietigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover die gaat over de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel tot en met 2 januari 2025. Omdat er geen beroepsgronden zijn die de rechtbank niet heeft besproken en de Afdeling ook ambtshalve geen reden ziet om de grensdetentie onrechtmatig te achten, is het beroep alsnog ongegrond. Het verzoek om schadevergoeding wordt daarom afgewezen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       verklaart het incidenteel hoger beroep niet-ontvankelijk;

III.      vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 9 januari 2025 in zaak nr. NL24.51243 voor zover die gaat over de wijze van tenuitvoerlegging van de maatregel tot en met 2 januari 2025;

IV.      verklaart het beroep ongegrond;

V.       wijst het verzoek om schadevergoeding af.

Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.A. de Jong, griffier.

w.g. Soffers

lid van de enkelvoudige kamer

w.g. De Jong

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2025

981