Terug naar bibliotheek
Raad van State

ECLI:NL:RVS:2025:3846 - Raad van State - 13 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RVS:2025:384613 augustus 2025

Rechtsgebieden

BestuursrechtBestuursprocesrecht

Uitspraak inhoud

202300143/1/A2.

Datum uitspraak: 13 augustus 2025

AFDELING

BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend in [woonplaats],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 23 november 2022 in zaak nr. 22/3013 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Procesverloop

Bij besluit van 23 juli 2021 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties het verzoek van [appellant] om herziening van het besluit van 29 april 2016, waarin de subsidieverlening op grond van de Stimuleringsregeling energieprestatie huursector (hierna: de STEP) is ingetrokken, afgewezen.

Bij besluit van 31 maart 2022 heeft de minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (hierna: de minister) het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 november 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

[appellant] heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 16 mei 2025, waar [appellant], bijgestaan door mr. J. Geelhoed, advocaat in Honselersdijk, en de minister, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Daniels, zijn verschenen.

Overwegingen

1.       Onder de minister wordt hierna ook verstaan: zijn rechtsvoorgangers.

Achtergrond

2.       [appellant] heeft in het kader van de STEP een subsidie aangevraagd voor de verbetering van de energieprestatie van 45 woningen. De minister heeft daarvan 31 woningen subsidiabel geacht en daarvoor subsidie verleend tot een bedrag van € 135.500,00. Bij besluit van 12 oktober 2015 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, 38 woningen subsidiabel verklaard en een subsidie verleend tot een bedrag van € 166.000,00.

3.       De minister heeft op 30 juni 2015 aan [appellant] laten weten dat er onregelmatigheden zijn opgetreden bij de subsidieverlening in het kader van de STEP. In die brief staat dat [appellant] uiterlijk op 2 november 2015 moet melden of hij aanspraak wil blijven maken op de verleende subsidie. Als dit het geval is, dan zal de subsidieverlening intensief door de minister worden gecontroleerd, bijvoorbeeld door het uitvoeren van administratieve en fysieke controles en het opvragen van de onderhoudshistorie van de woningen. [appellant] heeft aangegeven zijn subsidieaanvraag te handhaven.

4.       De minister heeft op 19 februari 2016 het voornemen geuit de subsidieverlening in te trekken. Uit een aselecte steekproef, waarbij een van de woningen van [appellant] fysiek is gecontroleerd, is naar voren gekomen dat het energielabel van de woning aan de Meekrapstraat 4C in Rotterdam niet de juiste energetische waarde van de woning weergeeft. De minister heeft daarom onvoldoende vertrouwen in de juistheid van de door [appellant] aangeleverde opnamedatums en energielabels. Bij besluit van 29 april 2016 heeft de minister de volledige subsidieverlening ingetrokken. Het daartegen gemaakte bezwaar van [appellant] is niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn is ingediend. Het hiertegen ingestelde beroep is door de rechtbank Den Haag ongegrond verklaard op 30 januari 2020. De Afdeling heeft deze uitspraak bevestigd op 18 juni 2020 in zaak 202001697/2/A2.

5.       [appellant] heeft op 4 juni 2021 de minister verzocht het besluit van 29 april 2016 te herzien.

Besluitvorming

Besluit van 23 juli 2021

6.       De minister heeft het standpunt ingenomen dat terughoudend gebruik wordt gemaakt van herziening, met name vanuit overwegingen van doelmatig bestuur en rechtszekerheid. Tot herziening wordt overgegaan als er sprake is van relevante nieuw gebleken feiten of veranderende omstandigheden. Dat zijn feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Het kan ook gaan om bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden worden overlegd. Ook als er sprake is van een kennelijke misslag is de minister bereid het besluit te herzien. Van dit beleid wordt alleen afgeweken als afzien van herziening evident onredelijk zou zijn.

7.       De minister heeft geconcludeerd dat in het geval van [appellant] geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De juiste bouwdatum en daardoor onjuiste opgave van de energetische waarde van de woning had al vóór het besluit van 29 april 2016 bekend kunnen zijn en aangevoerd kunnen worden.

Besluit van 31 maart 2022

8.       De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat het de verantwoordelijkheid van [appellant] was om bij de subsidieaanvraag de energie-index juist in het systeem te registreren. De adviseur van [appellant] had kunnen zien dat de registratie was gebaseerd op een onjuiste bouwdatum en ook dat de representativiteit onjuist was. Daarbij komt dat ook al vóór 2019 was te zien dat de bouwdatum onjuist was. Ook om die reden is geen sprake van nieuwe feiten en omstandigheden. Er is dus geen reden om het verzoek tot herziening van het besluit van 29 april 2016 op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht toe te wijzen.

9.       De minister heeft verder gesteld dat hij het beleid voert dat een besluit evident onrechtmatig is als dat besluit onmiskenbaar onjuist is, bij de totstandkoming al onmiskenbaar onjuist was en de onrechtmatigheid direct, met een marginale toets, objectief kan worden vastgesteld. Die situatie doet zich volgens de minister bij [appellant] niet voor. Verder is het budget voor de subsidieregeling al ruim drie jaar uitgeput.

Uitspraak van de rechtbank

10.     De rechtbank is tot het oordeel gekomen dat de minister deugdelijk heeft gemotiveerd dat de door [appellant] aangevoerde feiten en omstandigheden geen aanleiding geven tot herziening van het besluit van 29 april 2016. Voor zover er sprake is van een fout ten aanzien van het bouwjaar en daardoor van het energielabel, is daarmee nog geen sprake van een nieuw feit, aldus de rechtbank.

Hoger beroep

11.     [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte niet heeft beoordeeld of het besluit van 23 juli 2021 niet evident onredelijk is. Daarvan is in dit geval sprake. De minister heeft namelijk ten onrechte de volledige subsidie voor alle 45 woningen ingetrokken, terwijl vast is komen te staan dat maar bij één woning per abuis de onjuiste bouwdatum is gehanteerd. Door voor deze lichtere overtreding toch de volledige subsidie in te trekken, wordt [appellant] excessief gestraft.

Toetsingskader

12.     Als naar het oordeel van de bestuursrechter het bestuursorgaan terecht meent dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, dan kan dat de afwijzing van de aanvraag of het verzoek om terug te komen van een besluit in beginsel dragen. De bestuursrechter kan aan de hand van wat de rechtzoekende heeft aangevoerd echter tot het oordeel komen dat het besluit op het verzoek om terug te komen van een besluit evident onredelijk is. Als het bestuursorgaan beleid voert, toetst de bestuursrechter of het bestuursorgaan een juiste toepassing heeft gegeven aan zijn beleid. (Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3131, onder 3.6).

Beoordeling van het hoger beroep

13.     De vraag ligt voor of het afwijzen van het verzoek om herziening leidt tot onredelijke gevolgen voor [appellant]. Dit betoog voert [appellant] voor het eerst in hoger beroep aan. De minister heeft te kennen gegeven het beleid te voeren dat voor het antwoord op de vraag of een evident onjuist besluit moet worden herzien, wat daar in dit geval ook van zij, ook een belangenafweging moet worden gemaakt. De minister heeft daarover op de zitting van de Afdeling toegelicht dat zijn belangen bij het handhaven van het intrekken van de subsidieverlening, zwaarder wegen dan de financiële belangen van [appellant]. De Afdeling volgt dit betoog van de minister. Dit legt zij hierna uit.

13.1.  De subsidieverlening is ingetrokken omdat bij een fysieke steekproef bij één van de woningen is geconstateerd dat het opgegeven energielabel in de subsidieaanvraag onjuist is. Op de zitting bij de Afdeling heeft de minister daarover toegelicht dat deze woning is gelegen in een appartementencomplex, bestaande uit negen vergelijkbare woningen waarvoor [appellant] ook subsidie heeft aangevraagd. Nu het bouwjaar van het appartementencomplex door [appellant] onjuist was opgegeven bij zijn subsidieaanvraag, heeft het gebrek ook betrekking op de acht andere appartementen in het complex, waardoor in totaal niet van één, maar van negen woningen een verkeerd energielabel was opgegeven. Dit is niet door [appellant] weersproken. Daarbij komt dat [appellant] onjuiste gegevens heeft aangedragen bij zijn subsidieaanvraag, op grond waarvan de minister de subsidie heeft verleend. Het is dus niet aan de minister te wijten dat de subsidie is verleend op grond van onjuiste informatie. Voorts is niet gebleken dat de intrekking van de subsidie heeft geleid tot onoverkomelijke financiële gevolgen voor [appellant]. De enkele stelling dat hierdoor verdere verduurzaming van andere woningen is gestaakt, is daartoe onvoldoende. In dit kader acht de Afdeling ook van belang dat [appellant] pas op 4 juni 2021 het verzoek tot herziening heeft ingediend, terwijl de Afdeling op 18 juni 2020 uitspraak heeft gedaan in de procedure tegen het besluit van 29 april 2016. Verder is van belang dat de STEP inmiddels is verlopen en de daarvoor beschikbare middelen zijn vergeven. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet is gebleken dat het afzien van herziening evident onredelijk is. De rechtbank is dus terecht tot het oordeel gekomen dat de minister het verzoek om herziening van [appellant] mocht afwijzen. Het betoog slaagt niet.

Conclusie

14.     Het hoger beroep is ongegrond. De Afdeling bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

15.     De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. den Ouden, voorzitter, en mr. C.J. Borman en mr. J.W. van de Gronden, leden, in tegenwoordigheid van mr. O. van Loon, griffier.

w.g. Den Ouden

voorzitter

w.g. Van Loon

griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2025

284-1062