ECLI:NL:RVS:2024:4355 - Raad van State - 29 oktober 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
202405627/1/V1.
Datum uitspraak: 30 oktober 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 1 augustus 2024 in zaak nr. 23/9029 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Buitenlandse Zaken.
Procesverloop
Bij besluit van 7 november 2022 heeft de minister een aanvraag om de vreemdeling een visum voor kort verblijf te verlenen, afgewezen.
Bij besluit van 8 augustus 2023 heeft de minister het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 1 augustus 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. J. van Bennekom, advocaat in Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Overwegingen
1. De uitspraak van de rechtbank gaat over een visum voor een verblijf van 90 dagen of minder. Hiertegen kan geen hoger beroep ingesteld worden, gelet op artikel 84, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
2. De Afdeling is onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart zich onbevoegd om van het hoger beroep kennis te nemen.
Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.T. Gazai, griffier.
w.g. Sevenster
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Gazai
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2024
966