ECLI:NL:RVS:2024:3642 - Raad van State - 9 september 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
202404106/1/V3.
Datum uitspraak: 10 september 2024
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:
[de vreemdeling],
appellant,
tegen de gerectificeerde uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 juni 2024 in zaak nr. NL24.23929 in het geding tussen:
de vreemdeling
en
de minister van Asiel en Migratie.
Procesverloop
Bij besluit van 3 juni 2024 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de vreemdeling in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 27 juni 2024 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.I. Vennik, advocaat in Haarlem, hoger beroep ingesteld.
De vreemdeling heeft een nader stuk ingediend.
Overwegingen
1. De vreemdeling klaagt in zijn enige grief dat de rechtbank niet tijdig uitspraak heeft gedaan. Volgens de vreemdeling is de uitspraak niet op 27 juni 2024, maar op 28 juni 2024 uitgesproken en bekendgemaakt aan partijen. Daarvoor voert hij aan dat de uitspraak aanvankelijk gedateerd was op 28 juni 2024 en ook op die datum aan het digitale dossier was toegevoegd, nadat hij daar telefonisch naar had geïnformeerd.
1.1. De rechtbank heeft de vreemdeling schriftelijk laten weten dat verzuimd is om de uitspraak op 27 juni 2024 aan het digitale dossier toe te voegen en dat deze per abuis is gedateerd op 28 juni 2024, zodat er aanleiding bestond om de uitspraak te rectificeren. Dat heeft de rechtbank op 1 juli 2024 gedaan. Onderaan de gerectificeerde uitspraak staat dat de uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op 27 juni 2024. Om te bepalen of tijdig uitspraak is gedaan, heeft de Afdeling de rechtbank verzocht te onderbouwen welke handelingen zijn verricht waaruit blijkt dat de uitspraak op 27 juni 2024 conform artikel 8:78 van de Awb in het openbaar is uitgesproken. De rechtbank heeft op 12 augustus 2024 een afschrift van de uitsprakenrol van 27 juni 2024 toegezonden. Hieruit blijkt dat de uitspraak op die datum is uitgesproken in het openbaar en op 28 juni 2024 is verzonden. Wat de vreemdeling heeft aangevoerd, vormt geen reden om aan de juistheid hiervan te twijfelen.
2. Wat de vreemdeling voor het overige in zijn grief heeft aangevoerd, leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. Dit oordeel hoeft niet verder te worden gemotiveerd. De reden daarvoor is dat de grief geen vragen bevat die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoord moeten worden (artikel 91, tweede lid, van de Vw 2000).
3. De Afdeling ziet ook ambtshalve geen reden om de bewaring onrechtmatig te achten. Het hoger beroep is ongegrond. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd. De minister hoeft geen proceskosten te vergoeden.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. M. Soffers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J. van de Kolk, griffier.
w.g. Soffers
lid van de enkelvoudige kamer
w.g. Van de Kolk
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2024
347-1017