ECLI:NL:RVS:2024:1501 - Raad van State - 9 april 2024
Uitspraak
Uitspraak inhoud
AFDELINGBESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen,appellanten,
tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 juli 2023 in zaak nr. 23/1055 in het geding tussen:
appellanten
en
de minister van Buitenlandse Zaken (hierna: de minister).
Procesverloop
Bij besluit van 1 februari 2022 heeft de minister de aanvraag van appellanten om op enige wijze hun overkomst naar Nederland te faciliteren, afgewezen.
Bij besluit van 28 december 2022 heeft de minister het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 19 juli 2023 heeft de rechtbank het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Appellanten hebben een nader stuk ingediend.
De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 18 januari 2024, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. F.W. Verbaas, advocaat te Alkmaar, en de minister, vertegenwoordigd door mr. M.M. van Asperen, advocaat te Den Haag, mr. M.D. Barendrecht en mr. A.J.M. Zwiep, zijn verschenen. Verder is A.J. Omarkhel als tolk verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.1. De minister heeft die aanvraag afgewezen, omdat [appellant] volgens hem niet in aanmerking komt voor het faciliteren van zijn overkomst naar Nederland. [appellant] heeft namelijk geen oproep gekregen tijdens de ‘acute evacuatiefase’ en behoort ook niet tot een van de groepen waarvoor het kabinet bij brief van 11 oktober 2021 (Kamerstukken II 2021/22, 27 925, nr. 860) de speciale voorziening in het leven heeft geroepen, aldus de minister.
Uitspraak van de rechtbank
2.1. De rechtbank heeft verder overwogen dat de minister in zijn besluitvorming niet hoefde mee te wegen dat [appellant] en zijn gezinsleden in Afghanistan gevaar lopen, dat zijn dochter in Nederland woont en dat belangen van derden ontbreken. Ook hoefde de minister volgens de rechtbank niet mee te wegen dat [appellant] heeft gesteld dat hij valt onder een van de categorieën genoemd in het besluit (GBVB) 2022/151 van de Europese Raad van 3 maart 2022 om specifieke Afghanen naar Europa over te brengen (hierna: het Raadsbesluit). Tot slot heeft de rechtbank overwogen dat de minister de hoorplicht in bezwaar niet heeft geschonden.
Hogerberoepsgronden
4.1. Onder verwijzing naar de Afdelingsuitspraak van 22 februari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:718, onder 4.3, voeren appellanten aan dat zich bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan het onevenredig is om aan de weigering ten grondslag te leggen dat [appellant] niet zo’n oproep heeft gehad. Die bijzondere omstandigheden zijn volgens appellanten gelegen in het feit dat [appellant] door zijn werk als journalist valt onder een van de categorieën van het Raadsbesluit, hij een dochter in Nederland heeft, hij gevaar loopt in Afghanistan en dat tegengestelde belangen van derden ontbreken. In het nader stuk voeren appellanten in aanvulling daarop aan dat hun belangen, gelet op de moeilijke situatie in Afghanistan, groot zijn.
Bijzondere omstandigheden?
7.1. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, staat vast dat [appellant] in de ‘acute evacuatiefase’ geen oproep heeft ontvangen om zich op het vliegveld van Kaboel te melden. Naar het oordeel van de Afdeling hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat zich bijzondere omstandigheden voordoen waarin de rechtbank aanleiding had moeten zien voor het oordeel dat de minister niet aan zijn besluit ten grondslag mag leggen dat [appellant] geen oproep heeft ontvangen.
7.2. Appellanten verwijzen in dit verband allereerst tevergeefs naar het Raadsbesluit. Zoals de minister in zijn schriftelijke uiteenzetting heeft opgemerkt, staat in paragraaf 6 van het Raadsbesluit dat dit besluit gaat over Afghanen die met de Europese Unie hebben samengewerkt. [appellant] heeft niet gesteld dat hij met de Europese Unie heeft samengewerkt. Alleen al daarom levert het beroep op het Raadsbesluit geen bijzondere omstandigheid op. Ook los daarvan slaagt het beroep op het Raadsbesluit niet. Uit de uitspraak van de Afdeling van 22 februari 2023, onder 4.3, volgt namelijk dat de minister niet verplicht is meer personen naar Nederland te laten overkomen dan dat hij ter uitvoering van dat Raadsbesluit al heeft gedaan.
7.3. Ook het feit dat [appellant] een dochter heeft die in Nederland woont, levert geen bijzondere omstandigheid op. Uit de uitspraak van de Afdeling van 22 februari 2023, onder 4.3, volgt namelijk dat zo’n omstandigheid niet maakt dat de minister uit een oogpunt van loyaliteit het beleid ook op appellanten had moeten toepassen.
7.4. De omstandigheid dat [appellant] en zijn gezinsleden in Afghanistan gevaar lopen, is ook geen bijzondere omstandigheid op grond waarvan de minister van het beleid had moeten afwijken. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen, schendt de minister - ook als de Taliban dat mogelijk wel doen - niet de fundamentele rechten van personen die buiten het beleid vallen als hij hun overkomst naar Nederland niet faciliteert. De Afdeling verwijst naar haar uitspraak van 22 februari 2023, onder 4.2. Dat tegengestelde belangen van derden ontbreken, is ten slotte ook geen bijzondere omstandigheid. Appellanten onderscheiden zich in dat opzicht namelijk niet van andere Afghanen die ook een verzoek om overbrenging hebben ingediend.
7.5. Het is mogelijk dat de ingebrachte omstandigheden ieder voor zich niet voldoende zijn, zoals hierboven beoordeeld, maar dat ze tezamen wel de drempel halen om als bijzondere omstandigheden te worden aangemerkt. Dat is naar het oordeel van de Afdeling hier niet het geval. Deze omstandigheden tezamen brengen niet mee dat juist Nederland de overkomst van [appellant] en zijn gezinsleden uit Afghanistan moet faciliteren.
7.6. De hogerberoepsgrond slaagt niet.
Horen in bezwaar?
8.1. De hogerberoepsgrond slaagt niet.
Heeft de minister volstaan met een verwijzing naar een vaste gedragslijn?
9.1. De hogerberoepsgrond slaagt niet.
Conclusie
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg, voorzitter, en mr. J.C.A. de Poorter en mr. J. Schipper-Spanninga, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.S. van den Oosterkamp, griffier.
w.g. Verburgvoorzitter
w.g. Van den Oosterkamp
griffier
Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2024
941