Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:6722 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 8 oktober 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:67228 oktober 2025

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 25/402 OPIUMW

1. [eiser 1] B.V. uit [plaats 1],

2. [eiser 2] uit [plaats 1],

3. [eiser 3] uit [plaats 1],

tezamen: eisers (gemachtigde: mr. A.M. van de Laar),

en

(gemachtigde: mr. F.A. Pommer).

  1. Deze uitspraak gaat over de sluiting van een pand en omringende percelen aan [adres] te [plaats 2] voor de duur van twaalf maanden op grond van de Opiumwet. Eisers zijn het daarmee niet eens. Zij voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan.

Procesverloop

  1. Met het bestreden besluit van 3 december 2024 op het bezwaar van eisers heeft de burgemeester het bezwaar ontvankelijk verklaard en is de burgemeester bij het besluit tot sluiting gebleven.

2.1. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De burgemeester heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

2.2. De rechtbank heeft het beroep op 20 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser 2, de gemachtigde van eisers en namens de burgemeester [naam 1], [naam 2] en [naam 3] met de gemachtigde van de burgemeester.

2.3. De rechtbank heeft de uitspraaktermijn met een week verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

  1. In het bestreden besluit heeft de burgemeester het bezwaar van eisers ontvankelijk verklaard en eisers aangemerkt als belanghebbenden bij het besluit om over te gaan tot sluiting. De rechtbank stelt zich ambtshalve voor de vraag of het bezwaar van eisers terecht ontvankelijk is verklaard.

3.1. Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt, dient sprake te zijn van een voldoende objectief en actueel, eigen, persoonlijk belang dat de betrokkene in voldoende mate onderscheidt van anderen. Dat belang moet rechtstreeks bij het desbetreffende besluit zijn betrokken. Bij een uitsluitend van een andere betrokkene afgeleid belang is niet aan deze eis voldaan.

3.1.1. Het enkele feit dat sprake is van een contractuele relatie tussen datgene tot wie een besluit is gericht en een derde, betekent niet dat het belang van die derde bij dat besluit reeds daarom als een afgeleid belang moet worden aangemerkt. Onderzocht moet worden of die derde los van die contractuele relatie ook een zelfstandig eigen belang heeft bij dat besluit, bijvoorbeeld in een andere hoedanigheid dan die van contractspartner. Een eigen, niet afgeleid belang kan ook bestaan vanwege de reële mogelijkheid dat de derde in een aan een zakelijk of fundamenteel recht ontleend belang wordt geschaad.

3.2. [B.V.] is gevestigd aan [adres] te [plaats 2]. Het pand en de omliggende percelen zijn met het besluit van 10 juli 2024 gesloten voor de duur van twaalf maanden. Op 18 juli 2024 is het faillissement van [B.V.] uitgesproken. Eiseres 1 bezit 95% van de aandelen van [B.V.]. Eiser 2 is enig aandeelhouder van eiseres 1. Eiser 2 en eiseres 3 zijn bestuurders van eiseres 1.

3.3. [curator 1] en [curator 2] (hierna: de curatoren) zijn door de rechtbank aangesteld als curatoren. De curatoren hebben afzonderlijk beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Dit beroep is bij de rechtbank geregistreerd onder zaaknummer: BRE 25/414. Niet in geschil is dat het bestreden besluit de failliete boedel raakt.

3.4. Eisers hebben betoogd dat zij toch zijn aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. Het besluit tot sluiting heeft voor hen zeer ingrijpende (directe) gevolgen gehad. Uit een brief van 19 juni 2025 volgt dat de bank, onder meer naar aanleiding van de sluiting, de bancaire relatie met eiseres 1 en eiser 2, zowel zakelijk als privé, heeft beëindigd. Daarmee gaat plaatsing op de CAAML-lijst gepaard. Verder is de eer en goede naam van eisers aangetast door de sluiting. Eiser 2 wordt door het besluit tot sluiting namelijk in verband gebracht met (internationale) handel in verdovende middelen.

3.5. De burgemeester heeft gesteld dat eisers niet zijn aan te merken als belanghebbenden. Eisers hebben hoogstens een afgeleid belang bij het besluit tot sluiting. De relatie tussen de bestuurders en [B.V.] berust enkel op een contractuele verbintenis. Verder lopen de belangen van de bestuurders volstrekt parallel aan de belangen van (de curatoren) van [B.V.]. De gestelde gevolgen voor eisers zouden ook hebben ingetreden zonder het besluit tot sluiting.

3.6. De rechtbank is van oordeel dat de burgemeester het bezwaar van eisers ten onrechte ontvankelijk heeft verklaard. De sluiting van de bedrijfspercelen was gericht aan [B.V.] als zijnde gebruiker van de percelen. Eisers hadden enkel een contractuele relatie met [B.V.]. Daarmee is in beginsel sprake van een louter afgeleid belang. Beoordeeld moet worden of, buiten de contractuele relatie, sprake is van een zelfstandig eigen belang bij het besluit tot sluiting. Hiervan is geen sprake.

3.6.1. Het is namelijk niet aannemelijk dat de beëindiging van de bancaire relatie - en de daarmee gepaard gaande gestelde financiële gevolgen voor eisers - een direct gevolg is van het besluit tot sluiting. In een brief van 21 mei 2024 aan [B.V.] heeft de bank aangegeven dat [B.V.] onder de afdeling Bijzonder Beheer wordt geplaatst als gevolg van het onderzoek door justitie naar de rol van het bedrijf en de drie directieleden bij cocaïnesmokkel. Dat in de latere brief van 19 juni 2025 het besluit tot sluiting wordt genoemd als één van de omstandigheden die hebben geleid tot beëindiging van de bancaire relatie, doet niet af aan het feit dat het strafrechtelijk onderzoek en de negatieve mediaberichtgeving voor de bank de directe aanleiding is geweest om de relatie met [B.V.] en haar directieleden te herzien. De bank maakt melding van een vertrouwensbreuk, beschrijft gebeurtenissen en de daarover beschikbare informatie vormen zowel een integriteitsrisico, als een reputatierisico voor de bank. Dit soort risico’s kan en mag de bank niet aanvaarden. Om deze reden heeft de bank besloten om de bancaire relatie te beëindigen.

3.6.2. Van directe financiële gevolgen voor eisers buiten de contractuele relatie met [B.V.] om is bovendien niet gebleken. Ook doet zich geen hier situatie voor waarin een afgeleid belang niet behoort te worden tegengeworpen.

3.6.3. Daarnaast is het aannemelijk dat de gestelde schending van de goede eer en naam van eisers ook een gevolg is van het strafrechtelijk onderzoek en de negatieve mediaberichtgeving en niet van het besluit tot sluiting. Dit neemt niet weg dat in het besluit, waarbij het pand en de omliggende percelen zijn gesloten, onwelgevallige opmerkingen staan over de bestuurders als zodanig, maar het besluit steunt daarop niet in belangrijke mate. Van een eigen zelfstandig belang van eisers, bestaande uit de reële mogelijkheid dat eisers door het besluit tot sluiting worden geschaad in hun reputatie en eer en goede naam, is dan ook geen sprake.

3.6.4. Uit het voorgaande volgt dat eisers bij het besluit van 10 juli 2024 geen belanghebbenden zijn in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is gegrond, omdat met het bestreden besluit het bezwaar van eisers ten onrechte ontvankelijk is verklaard. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit voor zover daarbij het bezwaar van eisers ontvankelijk is verklaard. De rechtbank neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb nu zelf een beslissing en bepaalt dat het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk wordt verklaard.

4.1. Omdat het beroep gegrond is, moet de burgemeester het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. De burgemeester moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond;

  • vernietigt het besluit van 3 december 2024 voor zover het bezwaar van eisers ontvankelijk is geacht;

  • verklaart het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het besluit;

  • bepaalt dat de burgemeester het griffierecht van € 385,- aan eisers moet vergoeden;

  • veroordeelt de burgemeester tot betaling van € 1.814,- aan proceskosten aan eisers.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A.A. van Hooijdonk, griffier, op 8 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.