Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 25/782

[belanghebbende] B.V., uit [plaats] , belanghebbende

(gesteld gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

  1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de bestreden uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 15 januari 2025. Het beroep ziet op de naheffingsaanslag loonheffingen over de tijdvakken gelegen in de periode 1 januari 2019 tot en met 31 december 2022 met aanslagnummer [BSN].A.01.25.00 en de gelijktijdig bij beschikking opgelegde verzuimboete en in rekening gebrachte belastingrente.

1.1. Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is omdat gesteld gemachtigde geen machtiging, geen uittreksel van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel en geen gronden heeft ingediend en die verzuimen niet tijdig heeft hersteld. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.

Toetsingskader

  1. Iemand die namens een ander beroep instelt, moet op verzoek van de rechtbank een machtiging indienen om aan te tonen dat hij namens die ander beroep mag instellen.[1] Daarnaast dient diegene ook in het beroepschrift de gronden van het beroep te vermelden.[2] Dat houdt in: zeggen op welke specifieke punten hij of zij het niet eens is met het bestreden besluit. Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaren.[3]

Zijn een machtiging, een uittreksel uit de Kamer van Koophandel en gronden overgelegd?

  1. Het beroepschrift is ingediend door gesteld gemachtigde. Hij vermeldt daarin dat hij de gemachtigde is van belanghebbende. Hij heeft bij het beroepschrift echter geen machtiging bijgevoegd waaruit blijkt dat hij gemachtigd is om dit beroep in te stellen namens belanghebbende. Daarnaast is belanghebbende een niet-natuurlijk persoon en heeft gesteld gemachtigde geen uittreksel van inschrijving in het handelsregister bij de Kamer van Koophandel ingediend. Ook zijn er geen beroepsgronden aangevoerd. De rechtbank heeft hem in haar brief van 18 maart 2025 verzocht om binnen vier weken deze verzuimen te herstellen. Bij brief van 18 april 2025 heeft de rechtbank gesteld gemachtigde nogmaals verzocht om uiterlijk 2 mei 2025 deze verzuimen te herstellen. Uit informatie van PostNL is gebleken dat de aangetekend verzonden brief op 22 april 2025 om 11:57 uur is bezorgd en dat voor ontvangst is getekend. Gesteld gemachtigde heeft binnen die termijn geen machtiging, geen uittreksel uit het handelsregister bij de Kamer van Koophandel en geen gronden ingediend.

Is het niet tijdig indienen van een machtiging en gronden verontschuldigbaar?

  1. Gesteld gemachtigde heeft geen reden gegeven voor deze verzuimen. Er is dus geen verontschuldiging voor deze verzuimen gebleken. Uit het beroepschrift blijkt dat gesteld gemachtigde niet de bedoeling heeft voor zichzelf in beroep te komen.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van R.M. Rosta, griffier, op 1 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Dit staat in artikel 8:24, tweede lid, van de Awb.

Dit staat in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb.

Dit staat in artikel 6:6 van de Awb.


Voetnoten

Dit staat in artikel 8:24, tweede lid, van de Awb.

Dit staat in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb.

Dit staat in artikel 6:6 van de Awb.