Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:6508 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 29 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:650829 september 2025

Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 24/4805

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 2 mei 2024.

1.1. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met aanslagnummer [nummer] (de naheffingsaanslag).

1.2. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.3. De rechtbank heeft het beroep op 27 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft namens de heffingsambtenaar [persoon] deelgenomen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. De griffier heeft op 21 juli 2025 in het digitaal dossier van belanghebbende een bericht geplaatst waarin belanghebbende is uitgenodigd om op te zitting te verschijnen. Van de plaatsing van dit bericht is op dezelfde datum een notificatie aan belanghebbende verzonden naar het door belanghebbende voor dit doel opgegeven e-mailadres. Daarom neemt de rechtbank aan dat belanghebbende dit bericht op 21 juli 2025 heeft ontvangen.[1] De rechtbank stelt daarmee vast dat belanghebbende correct en op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank beoordeelt of de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende heeft opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.

2.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag terecht opgelegd*.* Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

  1. De auto met kenteken [kenteken] (de auto) stond op 1 maart 2024 stil in een parkeervak in de Heuvelstraat in Tilburg. Deze plaats is door de gemeente aangewezen als een plaats waar alleen tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.[2]

3.1. Tijdens een controle op diezelfde dag omstreeks 14:43 uur is door middel van een scanauto geconstateerd dat geen parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding van de controle heeft de heffingsambtenaar aan belanghebbende vanwege het niet betalen van parkeerbelasting een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 64,88.

3.2. Het procesdossier bevat een aantal foto’s die door de scanauto zijn gemaakt. Op diverse foto’s is het kenteken van de auto zichtbaar en ook de datum (1 maart 2024) en de tijdsaanduiding (14:43:53 uur en 14:47:21 uur) waarop de auto in het parkeervak heeft stilgestaan.

Motivering

  1. Belanghebbende stelt dat zij wel parkeerbelasting betaald heeft vanaf 12:16 uur tot 14:16 uur. Na het laatstgenoemde tijdstip heeft zij hooguit nog zeven minuten staan wachten op haar dochter, die nog bagage op moest halen. In die tijd heeft zij haar auto niet verlaten. Terwijl zij op haar dochter wachtte, zag ze de scanauto langsrijden. Het tijdstip van 14:43 uur zou daarom niet kunnen kloppen volgens belanghebbende. Bovendien zou op de foto’s te zien moeten zijn dat zij zich in de auto bevond.

4.1. Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de foto’s van de scanauto en de daarin opgenomen tijdsaanduiding (zie 3.2) volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de auto om 14:43 uur in het parkeervak stond.

4.2. De rechtbank overweegt verder dat het stilstaan, ook indien belanghebbende in de auto zat, in beginsel als parkeren[3] moet worden aangemerkt.[4] Dit is anders indien sprake was van het onmiddellijk in- of uitstappen van personen of het laden en lossen van goederen. De bewijslast om aannemelijk te maken dat sprake was van het in- of uitstappen van personen of van laden en lossen rust op belanghebbende.

4.3. Onder het onmiddellijk in- of uitstappen van personen worden slechts die handelingen verstaan die een daadwerkelijk in of uitstappen vormen en die plaatsvinden in de directe nabijheid van de auto, zoals het openen en sluiten van het portier en het gaan zitten in de auto.[5] Belanghebbende schrijft dat zij hooguit zeven minuten heeft staan wachten tot haar dochter met haar bagage bij de auto aankwam. Het gedurende deze tijd op de parkeerplaats wachten op een passagier met haar bagage valt niet onder het onmiddellijk in- of uitstappen van personen.

4.4. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld dat sprake was van laden en lossen overweegt de rechtbank dat belanghebbende geen informatie heeft verschaft over de afmetingen of het gewicht van de bagage, zodat niet kan worden vastgesteld dat sprake was van zaken die niet of bezwaarlijk op een andere manier dan per voertuig kunnen worden opgehaald.[6] Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat sprake was van laden en lossen.

4.5. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat uit de foto’s (juist) niet blijkt dat belanghebbende op dit moment bezig was met laden en of lossen of dat sprake was van het in of uit laten stappen van personen. Op de foto’s zijn geen openstaande deuren, aanwezige personen of andere aanwijzingen te zien die hierop duiden. Ook belanghebbende zelf is, anders dan door haar gesteld, niet te zien in (of bij) de auto.

4.6. Het voorgaande betekent dat sprake was van parkeren en belanghebbende parkeerbelasting verschuldigd was. De heffingsambtenaar heeft de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende opgelegd.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslag in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C.J.A. Miseré, griffier, op 29 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Informatie over hoger beroep Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Gelet op artikel 8:36c, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 8 van de Verordening parkeerbelasting 2024 van de Gemeente Tilburg (de Verordening) gelezen in samenhang met het Aanwijzingsbesluit Betaald Parkeren 2024-1 van de Gemeente Tilburg.

In de zin van artikel 225 van de Gemeentewet en artikel 1, onderdeel a, van de Verordening.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 24 maart 2004, ECLI:NL:GHSHE:2004:AO7625.

Gerechtshof Arnhem 16 juli 2003, ECLI:NL:GHARN:2003:AI1627 en Gerechtshof Den Haag 19 april 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:657

Hoge Raad 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:445.


Voetnoten

Gelet op artikel 8:36c, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Artikel 8 van de Verordening parkeerbelasting 2024 van de Gemeente Tilburg (de Verordening) gelezen in samenhang met het Aanwijzingsbesluit Betaald Parkeren 2024-1 van de Gemeente Tilburg.

In de zin van artikel 225 van de Gemeentewet en artikel 1, onderdeel a, van de Verordening.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 24 maart 2004, ECLI:NL:GHSHE:2004:AO7625.

Gerechtshof Arnhem 16 juli 2003, ECLI:NL:GHARN:2003:AI1627 en Gerechtshof Den Haag 19 april 2022, ECLI:NL:GHDHA:2022:657

Hoge Raad 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:445.