ECLI:NL:RBZWB:2025:6506 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 29 september 2025
Uitspraak
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/11335
[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende
en
De heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar op het bezwaar tegen de naheffingsaanslag van 26 juni 2023.
1.1. De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd met aanslagnummer [nummer] (de naheffingsaanslag).
1.2. Gelet op de e-mail van belanghebbende die als beroepschrift is aangemerkt, is haar bezwaar niet ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft echter geen afschrift ontvangen van de uitspraak op bezwaar.
1.3. De rechtbank heeft het beroep op 27 augustus 2025 op zitting behandeld. De heffingsambtenaar heeft zich per brief van 5 augustus 2025 afgemeld voor de zitting. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. De griffier heeft op 21 juli 2025 in het digitaal dossier van belanghebbende een bericht geplaatst waarin belanghebbende is uitgenodigd om op te zitting te verschijnen. Van de plaatsing van dit bericht is op dezelfde datum een notificatie aan belanghebbende verzonden naar het door belanghebbende voor dit doel opgegeven e-mailadres. Daarom neemt de rechtbank aan dat belanghebbende dit bericht op 21 juli 2025 heeft ontvangen.
Beoordeling door de rechtbank
- De rechtbank beoordeelt of het beroep ontvankelijk is.
2.1. Naar het oordeel van de rechtbank is het beroep niet-ontvankelijk*.* Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Feiten
- De auto met kenteken [kenteken] stond op 16 juni 2023 omstreeks 12.16 uur stil in een parkeervak in de Ceresstraat in Breda.
3.1. Belanghebbende heeft geen parkeerbelasting voldaan.
3.2. Aan belanghebbende is vanwege het niet betalen van parkeerbelasting een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd van € 59,25.
3.3. De heffingsambtenaar heeft in een e-mail aan belanghebbende bevestigd dat het parkeren heeft plaatsgevonden op een tijdstip dat dit werd gedoogd en dus geen parkeerbelasting hoefde te worden betaald. De heffingsambtenaar heeft de naheffingsaanslag daarom ‘geseponeerd’.
3.4. De rechtbank heeft belanghebbende per brief van 18 december 2023 gevraagd om uiterlijk 29 januari 2025 een kopie van het in beroep bestreden besluit in te dienen. Met dagtekening 19 maart 2024 heeft de rechtbank een rappelbrief aan belanghebbende verstuurd. Hierin heeft de rechtbank belanghebbende verzocht om uiterlijk 2 april 2024 te reageren. Op 2 april 2024 heeft belanghebbende stukken ingediend. Dit betroffen dezelfde documenten als de bijlagen bij het beroepschrift; hier zat (wederom) geen afschrift bij van de uitspraak op bezwaar.
Motivering
- Ingevolge artikel 6:5, tweede lid, van de Awb wordt zo mogelijk een afschrift van het besluit waarop het geschil betrekking heeft overgelegd. Artikel 6:6, onderdeel a, van de Awb bepaalt dat het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 van de Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
4.1. Belanghebbende heeft bij het indienen van het beroep geen afschrift overgelegd van het bestreden besluit. Niet gebleken is dat het overleggen van een afschrift niet mogelijk was. In de hiervoor genoemde brieven (zie 3.4) heeft de rechtbank belanghebbende erop gewezen dat, indien binnen de gestelde termijn geen afschrift van het bestreden besluit wordt overgelegd, het beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Belanghebbende heeft niet binnen de gestelde termijn een afschrift van het bestreden besluit overgelegd.
4.2. Uit de door belanghebbende overgelegde stukken blijkt bovendien dat de naheffingsaanslag naar aanleiding van het door belanghebbende ingediende bezwaar is ‘geseponeerd’. De rechtbank begrijpt hieruit dat de naheffingsaanslag voorafgaand aan het beroep reeds was vernietigd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende geen procesbelang bij de beroepsprocedure, omdat het beroep belanghebbende niet in een betere positie kan brengen.
4.3. Al het voorgaande brengt mee dat het beroep niet-ontvankelijk is.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak niet inhoudelijk. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. Ponds, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C.J.A. Miseré, griffier, op 29 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.
Gelet op artikel 8:36c, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Hoge Raad 11 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:878.