Uitspraak inhoud

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 23/3482

(gemachtigde: [gemachtigde]),

en

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van belanghebbende om een veroordeling van de ontvanger in de proceskosten. Belanghebbende heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van haar beroep.

Procesverloop

  1. Belanghebbende heeft op 5 mei 2023 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting met aanslagnummer [BSN].O.01.1501 en de daarbij opgelegde boetes.

2.1. Belanghebbende heeft op 26 mei 2023 bezwaar gemaakt tegen de aanmaningskosten van de naheffingsaanslag omzetbelasting met aanslagnummer [BSN].F.01.2400.

2.2. Op 2 juni 2023 heeft de inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan over de naheffingsaanslag omzetbelasting met aanslagnummer [BSN].F.01.2400 en de vastgestelde betaalverzuimboete verminderd naar € 0,-

2.3. Op 23 juni 2023 heeft de inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan over de naheffingsaanslag omzetbelasting met aanslagnummer [BSN].F.01.2400 en de vastgestelde aangifteverzuimboete verminderd naar € 0,-.

2.4. Belanghebbende komt op 28 juni 2023 in beroep tegen de uitspraak op bezwaar van 23 juni 2023 en verzoekt daarbij om teruggave van de aanmaningskosten.

2.5. Op 13 juli 2023 heeft de ontvanger het bezwaar van belanghebbende tegen de aanmaningskosten van de naheffingsaanslag omzetbelasting met aanslagnummer [BSN].F.01.2400 gegrond verklaard. De aanmaningkosten worden vernietigd en belanghebbende krijgt € 74,- kostenvergoeding toegekend.

2.6. Op 14 juli 2023 heeft belanghebbende het beroep ingetrokken met het verzoek de ontvanger te veroordelen in de proceskosten. Op 25 oktober 2024 heeft belanghebbende erop aangedrongen bij de rechtbank om uitspraak te doen over het verzoek om proceskostenvergoeding.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling af. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.

Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?

3.1. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten.[2] De rechtbank moet dus beoordelen of de ontvanger geheel of gedeeltelijk aan belanghebbende is tegemoetgekomen.

Is de ontvanger aan belanghebbende tegemoetgekomen?

3.2. De ontvanger heeft aangevoerd dat het beroepschrift te vroeg is ingediend omdat op het moment dat het beroepschrift werd ingediend nog geen uitspraak op het bezwaarschrift tegen de aanmaningskosten was gedaan. Er is daarom naar zijn mening geen sprake van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a van de Awb. De rechtbank zal daarom als eerste beoordelen of het beroepschrift te vroeg is ingediend.

3.3. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken.[3] De beroepstermijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.[4]

3.4. Belanghebbende heeft op 28 juni 2023 beroep ingesteld tegen de € 8,- aanmaningskosten en verzocht om een kostenvergoeding vast te stellen. De ontvanger heeft op 13 juli 2023 beslist op het bezwaar tegen de € 8,- aanmaningskosten en een kostenvergoeding toegekend. De beroepstermijn is dus op 14 juli 2023 aangevangen. Het beroep is te vroeg (prematuur) ingediend.

3.5. Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij er van uit mocht gaan dat de uitspraak op bezwaar van 23 juni 2023 een reactie was op het bezwaar van belanghebbende van 26 mei 2023. Belanghebbende acht het aan de Belastingdienst te wijten dat zij beroep heeft ingesteld, omdat de Belastingdienst twee keer uitspraak op één bezwaarschrift heeft gedaan. Om die reden vindt belanghebbende dat zij recht heeft op een proceskostenvergoeding.

3.6. De rechtbank overweegt dat met de uitspraken op bezwaar van 2 juni 2023 en 23 juni 2023 is beslist op het bezwaar van belanghebbende van 5 mei 2023. In de uitspraak op bezwaar van 2 juni 2023 staat dat deze uitspraak op bezwaar ziet op de naheffingsaanslag en niet op de aanmaningskosten. Ook uit de uitspraak op bezwaar van 23 juni 2023 had belanghebbende, die wordt bijgestaan door een professioneel gemachtigde, af moeten leiden dat deze ziet op boete bij de naheffingsaanslag en niet op de aanmaningskosten.

3.7. Nu het beroep te vroeg is ingesteld kan de ontvanger met de uitspraak op bezwaar van 13 juli 2023 niet aan dat beroep worden geacht tegemoet te zijn gekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid van de Awb.[5] Belanghebbende heeft daarom geen recht op een proceskostenvergoeding.

3.8. Voor zover de brief van belanghebbende van 25 oktober 2024 moet worden opgevat als een verzoek om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn, wijst de rechtbank dit verzoek af. De vergoeding van immateriële schade die bij overschrijding van de redelijke termijn voor vergoeding in aanmerking komt, ziet op spanning en frustratie die een belastingplichtige ondervindt als gevolg van de hoofdzaak. In dit geval is bij de uitspraak op bezwaar van 13 juli 2023 een einde gekomen aan het geschil over de aanmaningskosten. De voor het toekennen van vergoeding van immateriële schade in aanmerking te nemen periode eindigde daarom op dat moment.[6] Op dat moment waren nog geen twee jaar verstreken sinds het bezwaar tegen die kosten. De rechtbank merkt wel op dat zij betreurt dat het niet is gelukt om eerder uitspraak te doen over het verzoek van belanghebbende.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten en een immateriële schadevergoeding af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Dekkers, griffier, op 29 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

De griffier, De rechter,

Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Bpb.

Artikel 6:7 van de Awb.

Artikel 6:8 van de Awb.

Centrale Raad van Beroep 24 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1422.

Vgl. HR 2 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1128 en HR 20 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1461.


Voetnoten

Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Bpb.

Artikel 6:7 van de Awb.

Artikel 6:8 van de Awb.

Centrale Raad van Beroep 24 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1422.

Vgl. HR 2 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1128 en HR 20 juni 2014, ECLI:NL:HR:2014:1461.