Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 24/7217

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 27 september 2024.

1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.472.

1.2. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur belanghebbende belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking) en een verzuimboete opgelegd (de boetebeschikking).

1.3. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.4. De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en, namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. drs. [inspecteur 2] . Belanghebbende was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank beoordeelt of de belastingrentebeschikking en de boetebeschikking terecht en niet tot te hoge bedragen zijn vastgesteld. De hoogte van het belastbaar inkomen uit werk en woning is niet in geschil. De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.

2.1. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de belastingrentebeschikking en de boetebeschikking terecht en niet tot te hoge bedragen vastgesteld*.* Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

  1. Bij brief met dagtekening 27 februari 2021 heeft de inspecteur belanghebbende uitgenodigd tot het doen van aangifte IB/PVV 2020. Bij brieven van 28 juni 2021 en 2 augustus 2021 heeft de inspecteur belanghebbende herinnerd respectievelijk aangemaand tot het doen van aangifte IB/PVV 2020. In de aanmaning heeft de inspecteur vermeld dat de aangifte vóór 16 augustus 2021 door de inspecteur ontvangen moet zijn.

3.1. Belanghebbende heeft niet verzocht om uitstel voor het indienen van de aangifte.

3.2. Belanghebbende heeft de aangifte IB/PVV 2020 op 29 augustus 2022 ingediend. Belanghebbende heeft een inkomen uit werk en woning aangegeven van € 11.472.

3.3. De inspecteur heeft met dagtekening 9 mei 2023 de aanslag IB/PVV 2020 opgelegd naar een inkomen uit werk en woning van € 13.472. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur € 58 aan belastingrente in rekening gebracht en een verzuimboete van € 385 opgelegd.

Motivering

  1. Belanghebbende stelt dat de belastingrentebeschikking en de boetebeschikking moeten worden vernietigd. Hiertoe voert belanghebbende aan dat de inspecteur zich niet aan de beslistermijn heeft gehouden voor het doen van uitspraak op bezwaar.

4.1. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat de verzuimboete terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. De inspecteur voert aan dat geen sprake is van afwezigheid van alle schuld of boetematigende omstandigheden. Ook de belastingrente is volgens de inspecteur terecht in rekening gebracht. Tot slot wijst de inspecteur erop dat het feit dat de inspecteur niet tijdig op het bezwaarschrift heeft beslist niet meebrengt dat de verzuimboete en belastingrente komen te vervallen, omdat er geen wettelijke regeling is waaruit dat volgt.

4.2. De omstandigheid dat de inspecteur niet binnen de geldende termijn uitspraak op bezwaar heeft gedaan, brengt naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat de belastingrentebeschikking dan wel de boetebeschikking moet worden vernietigd. Daarvoor bestaat namelijk geen wettelijke basis. Belanghebbende had de inspecteur schriftelijk in gebreke kunnen stellen en had dan mogelijk recht gehad op een dwangsom.[1]

Wat betekent dit voor de belastingrentebeschikking?

4.3. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrente het bedrag van de aanslag volgt.

Is de verzuimboete terecht opgelegd?

4.4. De inspecteur kan een verzuimboete opleggen als niet binnen een in de aanmaning gestelde termijn aangifte wordt gedaan.[2] Op grond van paragraaf 21, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) wordt er in dat geval een boete opgelegd van 7% van het wettelijk maximum. Het wettelijke maximum voor de verzuimboete was in het jaar 2023 € 5.514.

4.5. Er is geen aangifte gedaan binnen de in de aanmaning gestelde termijn. De verzuimboete is in overeenstemming met de in punt 4.4 genoemde bepalingen opgelegd.

4.6. De mate van verwijtbaarheid speelt voor de verzuimboete geen rol, maar de boete moet achterwege blijven indien sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas). Voor een geslaagd beroep op avas moet belanghebbende aannemelijk maken dat hij in de gegeven omstandigheden alle in redelijkheid van hem te vergen zorg heeft betracht om ervoor te zorgen dat het verzuim niet zou worden begaan. Belanghebbende heeft daartoe geen feiten of omstandigheden gesteld. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval geen sprake is van avas.

4.7. De rechtbank acht de verzuimboete passend en geboden. Belanghebbende heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die aanleiding geven om de boete te matigen.

4.8. De rechtbank constateert dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in eerste feitelijke instantie met (afgerond) vijf maanden. Het aanvangsmoment van de redelijke termijn is 9 mei 2023, omdat de boete op dat moment is opgelegd. De rechtbank doet uitspraak op 25 september 2025. Omdat de boete minder dan € 1.000 bedraagt, is de verdragsschending met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6 EVRM[3] voldoende gecompenseerd.[4]

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de belastingrentebeschikking en de boetebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.D.M.A. Reijs, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C.J.A. Miseré, griffier, op 25 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Hoge Raad 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0191.


Voetnoten

Artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 67a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Hoge Raad 19 december 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD0191.