ECLI:NL:RBZWB:2025:6403 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 25 september 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/4907, BRE 24/4908 en BRE 24/5972
drs. [belanghebbende] , uit [plaats] (België), belanghebbende
en
de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 1 mei 2024 en tegen de mededeling van de inspecteur van 18 juli 2023.
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd voor de jaren 2011 (zaaknummer BRE 24/4907) en 2012 (zaaknummer BRE 24/4908).
1.2. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslagen voor de jaren 2011 en 2012 heeft de inspecteur heffingsrente respectievelijk belastingrente in rekening gebracht.
1.3. De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende tegen de afwijzing van de verzoeken om ambtshalve vermindering niet-ontvankelijk verklaard.
1.4. De inspecteur heeft voor het jaar 2013 een beschikking ‘Niet in Nederland belastbaar inkomen’ (NiNbi-beschikking) vastgesteld (zaaknummer BRE 24/5972).
1.5. De inspecteur heeft medegedeeld het bezwaar van belanghebbende niet in behandeling te kunnen nemen.
1.6. De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en, namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] . De heer [inspecteur 3] was aanwezig als toehoorder van belanghebbende.
Beoordeling door de rechtbank
- De rechtbank beoordeelt of de verzoeken om ambtshalve vermindering met betrekking tot de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2011 en 2012 terecht zijn afgewezen vanwege termijnoverschrijding. Met betrekking tot het jaar 2013 beoordeelt de rechtbank of sprake was van een voor bezwaar vatbare beschikking waartegen belanghebbende bezwaar en vervolgens beroep kon instellen.
2.1. De rechtbank is van oordeel dat de verzoeken om ambtshalve vermindering met betrekking tot de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2011 en 2012 terecht zijn afgewezen*.* Voorts was met betrekking tot het jaar 2013 naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een voor bezwaar vatbare beschikking, zodat de inspecteur het bezwaar terecht niet in behandeling heeft genomen*.* Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Feiten
- Belanghebbende was tot 3 december 2012 woonachtig in Nederland. Sindsdien is belanghebbende woonachtig in België.
Belastingjaren 2011 en 2012
3.1. Belanghebbende heeft op 16 maart 2022 verzoeken om ambtshalve vermindering ingediend met betrekking tot de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2011 en 2012.
3.2. Met dagtekening 25 juli 2023 heeft de inspecteur de verzoeken afgewezen.
3.3. Op 21 augustus 2023 heeft de inspecteur de bezwaarschriften tegen de afwijzing van de verzoeken ontvangen. De inspecteur heeft de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard.
Belastingjaar 2013
3.4. De inspecteur heeft met dagtekening 22 januari 2016 een NiNbi-beschikking vastgesteld voor het jaar 2013.
3.5. Op 23 februari 2016 heeft de inspecteur het bezwaarschrift tegen de NiNbi-beschikking ontvangen. De inspecteur heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarna belanghebbende beroep heeft ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Het hoger beroep is wel gegrond verklaard, omdat de inspecteur ter zitting heeft ingestemd met een verlaging van het in aanmerking te nemen vermogen.
3.6. De inspecteur heeft met dagtekening 13 juni 2023 uitvoering gegeven aan de uitspraak van gerechtshof ’s-Hertogenbosch door middel van een herziene NiNbi-beschikking. In deze beschikking heeft de inspecteur een bezwaarclausule opgenomen.
3.7. Op 26 juni 2023 heeft de inspecteur het bezwaarschrift tegen de herziene NiNbi-beschikking ontvangen.
3.8. De inspecteur heeft bij brief van 18 juli 2023 aan belanghebbende medegedeeld dat het niet mogelijk is om tegen de herziene NiNbi-beschikking in bezwaar te gaan, omdat in die beschikking enkel uitvoering is gegeven aan de uitspraak van het gerechtshof.
Motivering
Belastingjaren 2011 en 2012 (zaaknummers BRE 24/4907 en BRE 24/4908)
Ontvankelijkheid van het bezwaar
- De inspecteur heeft de bezwaarschriften ontvangen op 21 augustus 2023. De bezwaren zijn gericht tegen de afwijzing van de verzoeken om ambtshalve vermindering van 25 juli 2023. Tussen partijen is niet meer in geschil dat de bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank beslist dienovereenkomstig. De beroepen zijn in zoverre dan ook gegrond. Partijen hebben ter zitting ermee ingestemd dat de rechtbank zelf in de zaken voorziet. Dat betekent dat de rechtbank de zaken inhoudelijk zal behandelen.
De verzoeken om ambtshalve vermindering
4.1. De inspecteur vermindert ambtshalve een belastingaanslag die op een te hoog bedrag is vastgesteld zodra hem dat is gebleken, tenzij vijf jaren zijn verlopen na het einde van het kalenderjaar waarop de aanslag betrekking heeft.
4.2. Belanghebbende voert aan dat zij niet bekend was met de termijn van vijf jaren waarbinnen een verzoek om ambtshalve vermindering moet worden ingediend, omdat deze termijn niet op de beschikkingen is vermeld. Verder voert zij aan dat de definitieve aanslagen laat zijn vastgesteld, waardoor de termijn waarbinnen nog om een ambtshalve vermindering kon worden verzocht kort was. Tot slot voert zij aan dat de Hoge Raad op 24 december 2021 een relevant arrest heeft gewezen.
4.3. De termijn voor indiening van een verzoek om ambtshalve vermindering met betrekking tot de jaren 2011 en 2012 eindigde op 31 december 2016 respectievelijk 31 december 2017. Belanghebbende heeft de verzoeken om ambtshalve vermindering in 2022 ingediend. Daarmee staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat belanghebbende de verzoeken ruim buiten de vijfjaarstermijn heeft ingediend. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim was. De omstandigheid dat zij niet op de hoogte was van de vijfjaarstermijn komt voor haar rekening. De inspecteur is niet verplicht om belastingplichtigen op deze termijn te wijzen. Dat een aanzienlijk deel van de vijfjaarstermijn op het moment van het vaststellen van de aanslagen al was verstreken, maakt de termijnoverschrijding ook niet verschoonbaar. Dit is namelijk het gevolg van de keuze van de regelgever de termijn voor indiening van een verzoek om ambtshalve vermindering afhankelijk te stellen van het einde van het kalenderjaar waarop de belastingaanslag betrekking heeft, en bijvoorbeeld niet van het einde van de navorderingstermijn of het moment waarop de belastingaanslag is opgelegd.
4.4. Het voorgaande betekent dat de verzoeken om ambtshalve vermindering van de aanslagen IB/PVV over de jaren 2011 en 2012 terecht zijn afgewezen, omdat zij niet tijdig zijn ingediend.
Belastingjaar 2013 (zaaknummer BRE 24/5972)
4.5. De inspecteur heeft bij brief van 18 juli 2023 medegedeeld het bezwaar van belanghebbende niet in behandeling te kunnen nemen. De rechtbank maakt hieruit op dat hij het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.6. De rechtbank stelt voorop dat de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) een gesloten stelsel van rechtsbescherming kent. Ingevolge artikel 26 van de AWR kan, in afwijking van artikel 8:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en voor zover hier van belang, tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de rechtbank worden ingesteld, indien het een voor bezwaar vatbare beschikking betreft.
4.7. De inspecteur heeft voor het jaar 2013 een NiNbi-beschikking gegeven en het NiNbi is - met de bevestiging door de Hoge Raad van de uitspraak van gerechtshof ’s-Hertogenbosch - onherroepelijk komen vast te staan. De inspecteur heeft met de herziene NiNbi-beschikking alleen uitvoering gegeven aan de uitspraak van gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De herziene NiNbi-beschikking is daarmee niet gericht op enig zelfstandig rechtsgevolg. Om die reden kan niet rechtsgeldig bezwaar worden gemaakt tegen hetgeen in de herziene NiNbi-beschikking over het vastgestelde inkomen uit sparen en beleggen is vermeld.
Overschrijding van de redelijke termijn
4.8. Belanghebbende maakt aanspraak op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen de geschillen beslecht hadden moeten zijn.
4.9. De rechtbank stelt vast dat de bezwaarschriften voor de belastingjaren 2011 en 2012 op 21 augustus 2023 door de inspecteur zijn ontvangen en het bezwaarschrift voor het belastingjaar 2013 op 26 juni 2023. Anders dan belanghebbende veronderstelt, kan geen aansluiting worden gezocht bij de ontvangstdatum van bezwaarschriften in eerdere procedures. De rechtbank doet uitspraak op 25 september 2025. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond twee respectievelijk drie maanden overschreden. De rechtbank rekent de termijnoverschrijding toe aan de bezwaarfase, omdat tussen de ontvangst van de beroepschriften door de rechtbank en de uitspraak minder dan anderhalf jaar is verstreken. Voor de schadevergoeding geldt als uitgangspunt dat een tarief wordt gehanteerd van € 500 per half jaar waarmee die termijn is overschreden. De rechtbank merkt de zaken voor de belastingjaren 2011 en 2012 aan als samenhangende zaken.
Conclusie en gevolgen
- De beroepen met betrekking tot de jaren 2011 en 2012 zijn gegrond, omdat de bezwaarschriften ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraken op bezwaar en verklaart de bezwaren tegen de afwijzing van de verzoeken om ambtshalve vermindering ongegrond. Dit betekent dat de afwijzingen van de verzoeken om ambtshalve vermindering in stand blijven. De inspecteur moet voor deze zaken het griffierecht aan belanghebbende vergoeden.
5.1. Het beroep met betrekking tot het jaar 2013 is ongegrond. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht in deze zaak niet terug.
5.2. Omdat de beroepen met betrekking tot de jaren 2011 en 2012 gegrond zijn en belanghebbende recht heeft op een vergoeding van immateriële schade vanwege de overschrijding van de redelijke termijn krijgt belanghebbende een vergoeding van haar proceskosten. De proceskostenvergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Besluit) als volgt berekend. Belanghebbende krijgt een vergoeding voor gemaakte reiskosten van € 47,60 (85 km x 2 x € 0,28). De portokosten komen niet voor vergoeding in aanmerking, omdat deze niet zijn opgenomen in artikel 1 van het Besluit en er evenmin sprake is van een bijzondere omstandigheid zoals bedoeld in artikel 2, lid 3, van het Besluit.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart de beroepen in de zaken BRE 24/4907 en BRE 24/4908 gegrond;
-
vernietigt de uitspraken op bezwaar met betrekking tot de verzoeken om ambtshalve vermindering inzake de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2011 en 2012;
-
verklaart de bezwaren tegen de afwijzing van de verzoeken om ambtshalve vermindering met betrekking tot de aanslagen IB/PVV voor de jaren 2011 en 2012 ongegrond;
-
bepaalt dat de inspecteur voor de zaken BRE 24/4907 en BRE 24/4908 het griffierecht van € 51,- aan belanghebbende moet vergoeden;
-
verklaart het beroep in de zaak BRE 24/5972 ongegrond;
-
veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 1.000;
-
veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 47,60 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.D.M.A. Reijs, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C.J.A. Miseré, griffier, op 25 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.
Artikel 8a, tweede lid, onderdeel b, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 6 juli 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:2860.
Hoge Raad 22 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:414.
Artikel 45aa, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001.
Hoge Raad van 29 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1871.
Hoge Raad 2 december 2022, ECLI:NL:HR:2022:1795.
Vgl. Hoge Raad 28 januari 2022, ECLI:NL:HR:2022:89, onderdeel 5.1.4.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 28 mei 2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:1489.
Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.