Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:6381 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 23 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:638123 september 2025

Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 24/6925

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 september 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] ., gevestigd te [plaats] , belanghebbende (gemachtigde: mr. P.A.E. Dekkers),

en

de ontvanger van de Belastingdienst, de ontvanger.

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de ontvanger van 22 augustus 2024.

1.1. De ontvanger heeft een dwangbevel uitgevaardigd met betrekking tot de invordering van negentien belastingaanslagen.

1.2. De ontvanger heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.

1.3. De rechtbank heeft het beroep op 1 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende [persoon 1] en, namens de ontvanger, mr. [persoon 2] , mr. [persoon 3] en mr. [persoon 4] .

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank beoordeelt of de betekeningskosten van het dwangbevel terecht en niet tot een te hoog bedrag in rekening zijn gebracht. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.

2.1. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de betekeningskosten van het dwangbevel terecht en niet tot een te hoog bedrag in rekening gebracht*.* Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

  1. Belanghebbende heeft gebruik gemaakt van het bijzonder uitstel van betaling dat gold voor de coronaperiode.

3.1. Met dagtekening 15 september 2022 heeft belanghebbende een beschikking gekregen voor deze betalingsregeling. Vanaf 1 oktober 2022 moest belanghebbende beginnen met het aflossen van de opgebouwde belastingschuld in 60 maandelijkse termijnen.

3.2. Per brief van 15 februari 2023 heeft de ontvanger belanghebbende gewezen op achterstand inzake de betalingsverplichtingen.

3.3. Met dagtekening 19 maart 2023, 15 juni 2023 en 12 september 2023 heeft de ontvanger aan belanghebbende overzichten van de openstaande belastingschulden gestuurd.

3.4. Per brief van 15 augustus 2023, verzonden op 27 juli 2023 heeft de ontvanger belanghebbende gewezen op de achterstand in de lopende betalingsverplichtingen. Ook werd belanghebbende erop gewezen dat de betalingsregeling zou worden ingetrokken als de achterstanden niet voor 29 augustus 2023 werden voldaan.

3.5. Met dagtekening 6 oktober 2023 heeft de ontvanger de betalingsregeling beëindigd.

3.6. Met dagtekening 8 december 2023 heeft de ontvanger aan belanghebbende aanmaningen verstuurd met betrekking tot 21 belastingaanslagen.

3.7. Op 23 januari 2024 heeft de ontvanger een dwangbevel uitgevaardigd met betrekking tot 19 belastingaanslagen. De kosten van het dwangbevel bedragen € 14.597.

Motivering

  1. Belanghebbende stelt dat de kosten van het dwangbevel moeten worden herzien in het kader van de redelijkheid en billijkheid. Belanghebbende stelt dat hij gedurende de coronacrisis veelvuldig is benadeeld. De nadelige gevolgen van de coronacrisis zouden volgens belanghebbende echter door de gehele samenleving moeten worden dragen. De ontvanger heeft daarnaast de maximale kosten in rekening gebracht die wettelijk mogelijk zijn zonder rekening te houden met de situatie van belanghebbende. Verder wijst belanghebbende erop dat de kosten weinig te maken hebben met de daadwerkelijke kosten, dat deze niet in verhouding staan tot de hoogte van de betalingsachterstand en gebruikt worden als boete.

Kosten van het dwangbevel

4.1. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (de Kostenwet) worden kosten in rekening gebracht ter zake van de werkzaamheden die de ontvanger verricht voor de invordering van bedragen op grond van de bepalingen van de Invorderingswet 1990 (IW 1990).[1]

4.2. Bij een dwangbevel kunnen tevens de kosten van het dwangbevel worden ingevorderd.[2] De kosten van een dwangbevel worden vastgesteld op grond van artikel 3 van de Kostenwet en zijn afhankelijk van de hoogte van de belastingschuld. In 2024 was voor het betekenen van een dwangbevel met bevel tot betaling € 49 verschuldigd verhoogd met € 4 van elk geheel bedrag van € 45 waarmee de gevorderde som € 45 te boven gaat. Het maximumbedrag van de kosten was in 2024 € 14.597.

4.3. De rechtbank stelt vast dat de ontvanger de kosten van het dwangbevel conform artikel 3, eerste lid, van de Kostenwet heeft berekend. In tegenstelling tot hetgeen belanghebbende betoogt omvat de gevorderde som ook de bedragen waarvoor eerder uitstel was verleend door middel van de betalingsregeling bijzonder uitstel vanwege corona. Deze betalingsregeling was immers per 16 oktober 2023 beëindigd.

Proportionaliteit en strafkarakter

4.4. Belanghebbende stelt dat de kosten niet in verhouding staan tot de daadwerkelijke kosten en dat de kosten gebruikt worden als boete. De rechtbank overweegt dat de tekst en strekking van artikel 3, eerste lid, van de Kostenwet de rechter geen ruimte bieden om te beoordelen of de in rekening gebrachte kosten disproportioneel zijn.[3] Voorts heeft de kostenberekening over het geheel genomen geen strafkarakter in de zin van artikel 6 van het EVRM[4], zodat de toetsing van de proportionaliteit van de in rekening gebrachte kosten van het dwangbevel evenmin kan worden gebaseerd op artikel 6 van het EVRM.[5]

Redelijkheid en billijkheid

4.5. Ten aanzien van het standpunt van belanghebbende dat de kosten van het dwangbevel moeten worden heroverwogen in het kader van de redelijkheid en billijkheid en rekening moet worden gehouden met de situatie van belanghebbende overweegt de rechtbank als volgt. Het is de rechter niet toegestaan om de innerlijke waarde of redelijkheid en billijkheid van een wettelijke maatregel te toetsen.[6] Voorts staat het toetsingsverbod van artikel 120 van de Grondwet in de weg aan toetsing van een wet in formele zin aan algemene rechtsbeginselen.[7] De rechter is wel bevoegd om een bepaling in een wet in formele zin buiten toepassing te laten indien sprake is van bijzondere omstandigheden die niet of niet ten volle zijn verdisconteerd in de afweging van de wetgever.[8] Dergelijke bijzondere omstandigheden worden slechts bij hoge uitzondering aangenomen.[9] De verhouding tussen de hoogte van de kosten van het dwangbevel en de hoogte van de belastingschuld is reeds door de wetgever afgewogen. De hoogte van de kosten van het dwangbevel is immers afhankelijk gesteld van de hoogte van de belastingschuld. Daarbij is ook een maximumbedrag aan kosten vastgesteld. Van een bijzondere omstandigheid in de hiervoor bedoelde zin is daarom geen sprake. Naar het oordeel van de rechtbank zijn in dit geval ook overigens geen bijzondere omstandigheden gebleken waarvan moet worden aangenomen dat de wetgever deze niet heeft verdisconteerd bij het opstellen van de relevante wetgeving.

4.6. Het voorgaande brengt mee dat de ontvanger de kosten van het dwangbevel terecht en niet tot een te hoog bedrag in rekening heeft gebracht.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de kosten van betekening van het dwangbevel in stand blijven. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C.J.A. Miseré, griffier, op 23 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Artikel 1 van de Kostenwet.

Artikel 12, tweede lid, van de IW 1990.

Hoge Raad 23 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK0896, r.o. 3.4.1.

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Hoge Raad 23 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK0896, r.o. 3.4.2.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 12 maart 2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:653.

Hoge Raad 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3270 en HR 14 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD5725.

Hoge Raad 19 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3679, r.o. 3.6.2.

Hoge Raad 19 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3679, r.o. 3.6.3.


Voetnoten

Artikel 1 van de Kostenwet.

Artikel 12, tweede lid, van de IW 1990.

Hoge Raad 23 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK0896, r.o. 3.4.1.

Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Hoge Raad 23 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BK0896, r.o. 3.4.2.

Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 12 maart 2025, ECLI:NL:GHSHE:2025:653.

Hoge Raad 13 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3270 en HR 14 april 1989, ECLI:NL:HR:1989:AD5725.

Hoge Raad 19 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3679, r.o. 3.6.2.

Hoge Raad 19 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3679, r.o. 3.6.3.