Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 25/740

samen eisers, (gemachtigde: mr. V. Platteeuw),

en

(gemachtigden: mr. S.M.J. Janssens en [persoon] ).

  1. Deze uitspraak gaat over de vraag of het college het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat zij geen belanghebbenden zijn in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eisers zijn het daar niet mee een en voeren daartoe een aantal beroepsgronden aan. Mede aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers.

Procesverloop

  1. Het college heeft met het besluit van 22 juli 2024 een omgevingsvergunning verleend aan [vereniging] voor het aanleggen van twee padelbanen op bestaande tennisbanen.

2.1. Met het bestreden besluit van 18 december 2024 heeft het college het bezwaar van eisers niet-ontvankelijk verklaard.

2.2. Eisers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

2.3. De rechtbank heeft het beroep op 12 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigde van eisers en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank beoordeelt of het college het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dat doet de rechtbank mede aan de hand van de beroepsgronden van eisers.

Zijn eisers belanghebbenden?

  1. Het college stelt zich op het standpunt dat het bezwaar van eisers terecht niet-ontvankelijk is verklaard, omdat zij geen belanghebbenden zijn bij het besluit. Daarbij verwijst het college naar de vaste jurisprudentie, waarin is bepaald dat slechts degene die op geringe afstand van het bouwplan woont of vanuit zijn woning daarop zicht heeft, als belanghebbende kan worden aangemerkt, waarbij onder een geringe afstand maximaal circa 100 meter wordt verstaan. De woning van eisers ligt op circa 210 meter van de planlocatie. Weliswaar grenst hun perceel aan het perceel waarop de padelbanen zullen worden aangelegd, maar dit betreft een groot perceel, zodat sprake is van een afstand die niet als gering kan worden aangemerkt. Daarbij komt dat zich tussen hun woning en de padelbanen een atletiekbaan, bebouwing en dichte bebossing bevinden, waardoor zicht op de planlocatie ontbreekt. Het college wijst er verder op dat volgens de ‘Handreiking Padel en Geluid’ (hierna: Handreiking) het invloedsgebied van twee padelbanen in een rustige woonwijk circa 160 meter bedraagt. Gelet hierop acht het college uitgesloten dat eisers feitelijke gevolgen van enige betekenis zullen ondervinden van de verleende omgevingsvergunning.

4.1. Eisers voeren aan dat zij wel belanghebbenden zijn bij de verleende omgevingsvergunning. Volgens hen heeft het college zich ten onrechte beperkt tot de afstand tussen hun woning en de padelbanen en heeft het college nagelaten ook de gevolgen van de vergunning voor hun woon- en leefomgeving te betrekken. Eisers wijzen in dit verband op de toename van verkeers- en parkeerbewegingen, de geluidsoverlast door padelactiviteiten tot 23:00 uur en de daarmee samenhangende horeca-activiteiten tot 24:00 uur en op de aantasting van het rustige karakter van hun directe omgeving. Zij vinden dat het college deze omstandigheden niet in samenhang heeft beoordeeld en dat de motivering van het besluit daarom tekortschiet. Wat is het juridisch kader? 5. In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In artikel 8:1 van de Awb is bepaald dat een belanghebbende tegen een besluit beroep kan instellen bij de bestuursrechter. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.

5.1. De omgevingsvergunning voor de aanleg van twee padelbanen is verleend op grond van de Omgevingswet. Tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet was daarvoor een omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) vereist. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) heeft uitvoerige rechtspraak over belanghebbendheid ontwikkeld onder de werking van dit oude recht. De rechtbank ziet in de inwerkingtreding van de Omgevingswet geen aanleiding om die lijn onder de Omgevingswet te verlaten.

5.2. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling[1] wordt belanghebbendheid in beginsel bij besluiten krachtens de Wabo aangenomen bij bewoners en eigenaren, en ook bij anderszins zakelijk of persoonlijke gerechtigden van een perceel dat grenst aan het perceel waarop het betrokken besluit gaat of dat gelijk te stellen is met een aangrenzend perceel. Bij dergelijke percelen wordt ervan uitgegaan dat feitelijke gevolgen, indien die zich voordoen, in beginsel van enige betekenis zijn. Van dit uitgangspunt kan alleen worden afgeweken als het uitgesloten is dat betrokkene feitelijke gevolgen ondervindt. Wat is het oordeel van de rechtbank? 6. De rechtbank is van oordeel dat het perceel van eisers grenst aan het perceel waarop de padelbanen zullen worden aangelegd. De percelen worden slechts door de straat waar eisers wonen gescheiden. Daarmee is geen sprake van een dusdanige ruimtelijke afscheiding tussen de percelen dat de situatie niet gelijkgesteld kan worden met die van aangrenzende percelen.[2] Dat maakt dat eisers in beginsel als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. Dat het perceel waarop de padelbanen zullen worden aangelegd groot is en de afstand tussen de woning en de padelbanen circa 210 meter bedraagt, is op zichzelf onvoldoende om hun belanghebbendheid uit te sluiten.

6.1. De vraag is vervolgens of uitgesloten kan worden dat eisers feitelijke gevolgen zullen ondervinden van de verleende omgevingsvergunning. Gelet op de door de Afdeling in dit verband gebruikte term ‘uitgesloten’ is het niet voldoende om feitelijke gevolgen onaannemelijk te achten; de afwezigheid daarvan moet vaststaan.

6.2. Het college wijst op de Handreiking, waarin staat dat het invloedsgebied bij twee padelbanen in een rustige woonwijk 160 meter bedraagt. Omdat de woning van eisers op circa 210 meter afstand ligt, concludeert het college dat het is uitgesloten dat eisers feitelijke gevolgen zullen ondervinden.

6.3. De rechtbank volgt dit standpunt niet. De Handreiking bevat slechts een indicatieve afstand waarbinnen geluid van padelbanen doorgaans hoorbaar is. De Handreiking is bedoeld als hulpmiddel bij vergunningverlening, maar ontslaat het college niet van de verplichting om in bezwaar te beoordelen, en zo nodig te onderzoeken, of in de concrete situatie sprake kan zijn van feitelijke gevolgen. In dit geval heeft het college geen akoestisch onderzoek of een andere feitelijke beoordeling verricht. Daarnaast ziet de Handreiking uitsluitend op geluid, terwijl eisers ook gevolgen aanvoeren die verband houden met toegenomen verkeers- en parkeerbewegingen en het gebruik van de horeca. Over deze aspecten heeft het college geen afzonderlijke beoordeling verricht of onderzoek uitgevoerd. Gelet op de aard van de vergunde activiteiten acht de rechtbank het niet uitgesloten dat dergelijke gevolgen zich kunnen voordoen op een perceel dat direct aan de planlocatie grenst. Het college had daarom niet zonder aanvullend onderzoek mogen concluderen dat feitelijke gevolgen zijn uitgesloten. Het bestreden besluit is daarmee genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen, omdat het college het bezwaar alsnog inhoudelijk moet beoordelen. Dit omdat deze zaak tot nu toe alleen ging over de ontvankelijkheid van het bezwaar.

7.1. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat het college een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft het college hiervoor 3 maanden. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Awb pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.

7.2. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eisers vergoeden en krijgen eisers ook een vergoeding van hun proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.814,- omdat de gemachtigde van eisers een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Koek, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Janzing, griffier op 22 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1701.

Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 26 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3125, onder 3.1.


Voetnoten

Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1701.

Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 26 september 2018, ECLI:NL:RVS:2018:3125, onder 3.1.