ECLI:NL:RBZWB:2025:5958 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 21 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/435192 / FA RK 25-2382
Datum uitspraak: 21 augustus 2025
beschikking betreffende verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en kinderalimentatie
in de zaak van
[de vrouw]
wonende te [plaats 1],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. J.J. Bronsveld te Bergen op Zoom,
en
[de man],
wonende te [plaats 2] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. A. Mudde-Zeevaart te Tilburg.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
-
het op 12 mei ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
-
de brief met bijlagen van mr. Bronsveld van 25 juli 2025;
-
de brief met bijlagen van mr. Mudde-Zeevaart, binnengekomen op 28 juli 2025;
-
de brief met bijlage van mr. Bronsveld van 31 juli 2025;
-
de brief met bijlagen van mr. Bronsveld van 1 augustus 2025;
-
het op 4 augustus 2025 ontvangen verweerschrift;
-
de brief met bijlage van mr. Bronsveld van 5 augustus 2025.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 7 augustus 2025. Bij die gelegenheid zijn partijen, bijgestaan door hun advocaat, verschenen. Ook was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda (hierna: de Raad).
2 De feiten
2.1. Blijkens de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
-
zij hebben een affectieve relatie met elkaar gehad;
-
uit hun relatie is het volgende nog minderjarige kind geboren:
-
[minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2020.
[minderjarige 1] is door de man erkend. Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] op grond van een aantekening in het gezagsregister.
-
er is geen rechterlijke uitspraak van kracht ter zake het hoofdverblijf van [minderjarige 1] , de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en/of een onderhoudsbijdrage ten hoeve van [minderjarige 1] ;
-
de vrouw heeft uit een eerder huwelijk nog een dochter, namelijk [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2014.
3 De verzoeken
3.1. De vrouw verzoekt nu, samengevat:
3.2. De man verzoekt zelfstandig, samengevat, vaststelling van een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, waarbij [minderjarige 1] eens per drie weken vanaf vrijdag uit school (voorafgaande aan de week dat de man ochtenddienst heeft) tot de vrijdag een week later bij de man verblijft en tijdens de vakanties en feestdagen conform zijn voorstel.
4 De beoordeling
De verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
4.1. Ter onderbouwing van haar verzoek stelt de vrouw dat het belang van [minderjarige 1] is gediend bij de door haar verzochte zorgregeling. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw hieraan toegevoegd dat zij het van belang vindt dat [minderjarige 1] en haar andere dochter ( [minderjarige 2] ) het weekend samen doorbrengen. [minderjarige 2] verblijft om het weekend bij haar vader en voor de rest van de tijd verblijft zij bij de vrouw. De vrouw staat open voor een uitbreiding van de zorgregeling tussen de man en [minderjarige 1] , op voorwaarde dat sprake zal zijn van een opbouw. [minderjarige 1] woont op dit moment bij de vrouw in [plaats 1] , gaat daar naar school en naar de buitenschoolse opvang. Dat is dan ook haar vertrouwde omgeving. Ten aanzien van de vakanties en feestdagen merkt de vrouw op dat vakanties van meer dan één week bij helfte kunnen worden gedeeld. Vakanties van één week kunnen jaarlijks worden gewisseld en specifieke feestdagen kunnen in onderling overleg verdeeld worden. Tot slot is gebleken dat de vrouw openstaat voor een doorverwijzing naar het Uniform Hulpaanbod (hierna: UHA). De communicatie gaat op dit moment al wel beter dan voorheen.
4.2. De man voert verweer tegen de door de vrouw verzochte zorgregeling en verzoekt zelfstandig een andere zorgregeling. Voorheen verbleef [minderjarige 1] om het weekend bij de man. Vanwege de verhuizing van de vrouw zijn partijen in onderling overleg echter een uitgebreidere zorgregeling overeengekomen, welke zorgregeling goed is verlopen. De eerdere zorgregeling vindt de man veel te beperkt en niet recht doen aan zijn band met [minderjarige 1] . De man werkt in een drieploegendienst en heeft met zijn werkgever afspraken kunnen maken, zodat hij in de week van zijn ochtenddienst (één keer per drie weken) voor [minderjarige 1] kan zorgen. Hij kan [minderjarige 1] die week zelf naar school brengen en van school/de opvang halen. Als hij na het weekend met [minderjarige 1] avonddienst heeft, kan hij [minderjarige 1] op maandag niet naar school brengen. De man heeft dan de zorg tot zondagavond. De man wenst daarnaast de zorg tijdens vakanties bij helfte te verdelen. De zomervakantie kan worden verdeeld in de zin dat iedere ouder gedurende drie aaneengesloten weken voor [minderjarige 1] zorgt. Vakanties van twee weken kunnen ook bij helfte worden verdeeld. Vakanties van één week kunnen jaarlijks worden afgewisseld. De feestdagen kunnen in onderling overleg bij helfte worden verdeeld. Tot slot staat ook de man open voor een doorverwijzing naar het UHA. De afgelopen periode zijn de onderlinge verhoudingen tussen de ouders al wel verbeterd. De man hoopt dat partijen deze stijgende lijn kunnen vasthouden.
4.3. De Raad heeft ouders tijdens de mondelinge behandeling een compliment gegeven, omdat zij elkaar erkenning geven voor ieders positie in het leven van [minderjarige 1] . De Raad begrijpt het standpunt van de vrouw dat zij wenst dat haar beide dochters in het weekend samen zijn. Ook heeft de Raad begrip voor het standpunt van de man dat hij graag meer zorg voor [minderjarige 1] wil dragen.. De man zal in de door hem voorgestelde zorgregeling doordeweeks meer betrokken zijn bij dagelijkse bezigheden van [minderjarige 1] zoals bijvoorbeeld haar schoolgang. Er kan daarom worden gedacht aan een opbouw van de huidige zorgregeling. Ook staat de Raad achter een doorverwijzing naar het UHA, waar partijen ook kunnen gaan werken aan het opstellen van een ouderschapsplan. Beide ouders lijken daarvoor gemotiveerd. Voor de tussenliggende periode kan een voorlopige zorgregeling worden vastgesteld.
4.4. De rechtbank stelt voorop dat in het geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag door de ouders, geschillen hierover op verzoek van (één van) de ouders aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd op grond van het eerste lid van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW). Op grond van lid 2 van dit artikel kan de rechtbank op verzoek van de ouders of één van hen een zorgregeling vaststellen. Indien de ouders gezamenlijk met het gezag over hun minderjarige kind zijn belast als gevolg van een aantekening in het gezagsregister, moeten ouders op grond van artikel 1:247a BW een ouderschapsplan opstellen als zij hun samenleving beëindigen.
4.5. Wanneer ouders niet aan de wettelijke verplichting van artikel 1:247a BW hebben voldaan, geldt dat de rechter de beslissing op een verzoek van een ouder tot vaststelling van een regeling inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag – zoals onderhavige verzoeken – ambtshalve aanhoudt tot aan die verplichting is voldaan (artikel 1:253a lid 3 BW). Aanhouding blijft echter achterwege indien het belang van de kinderen dit vergt.
4.6. De rechtbank stelt vast dat de ouders sinds de beëindiging van hun samenleving nog geen ouderschapsplan hebben opgesteld. Naar aanleiding van de overgelegde stukken en dat wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [minderjarige 1] is dat in ieder geval een voorlopige beslissing op onderhavige verzoeken met betrekking tot de zorgregeling wordt gegeven, waarbij de zaak niet in zijn geheel wordt aangehouden. Dit laat onverlet dat de ouders de wettelijke plicht blijven houden om een ouderschapsplan op te stellen. Wellicht kunnen zij dit doen in het kader van het UHA, waarover in het navolgende meer.
4.7. De rechtbank overweegt verder dat tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat beide partijen het erover eens zijn dat de huidige reguliere zorgregeling kan worden uitgebreid. Volgens de vrouw dient er wel een opbouw in de uitbreiding plaats te vinden. Op dit moment heeft de man één weekend per veertien dagen de zorg voor [minderjarige 1] .. Beide partijen achten het in het belang van [minderjarige 1] dat zij in het andere weekend contact kan hebben met [minderjarige 2] . Daar zal de rechtbank dan ook niets aan veranderen. De man heeft tijdens de mondelinge behandeling een voorstel gedaan tot een opbouw naar een uitgebreidere zorgregeling. Bij dat voorstel verblijft [minderjarige 1] in de week dat de man ochtenddienst heeft, gedurende meer dagen dan nu het geval is, bij hem. De rechtbank zal in die zin ook beslissen omdat het verzoek van de man aansluit bij het wettelijk uitgangspunt dat de ouder met gezag de verplichting en het recht heeft zijn minderjarige kind te verzorgen en op te voeden (artikel 1:247 lid 1 BW). De rechtbank acht een uitbreiding daarnaast in het belang van [minderjarige 1] . Een grotere rol van de man in het leven van [minderjarige 1] zal aan de ontwikkeling van hun band kunnen bijdragen. Deze regeling kan worden gezien als een opbouwregeling, omdat het de bedoeling is dat de regeling verder wordt uitgebreid. Partijen kunnen hierover met elkaar overleggen tijdens het UHA.
4.8. De rechtbank zal, gelet op al het voorgaande, met ingang van 1 september 2025 een voorlopige, reguliere zorgregeling bepalen waarbij [minderjarige 1] bij de man is conform onderstaande zeswekelijkse regeling:
-
in week 1 (een week waarin de man ochtenddienst heeft) verblijft [minderjarige 1] van woensdag uit school tot zondagavond bij de man;- in week 3 (met overlap naar week 4, een week waarin de man ochtenddienst heeft) verblijft [minderjarige 1] van vrijdag uit school tot woensdag naar school bij de man;
-
in week 5 (een week waarin de man avonddienst heeft) verblijft [minderjarige 1] van zaterdagochtend tot zondagavond bij de man.
Schematisch ziet dat er als volgt uit:
4.9. Ten aanzien van de zorg tijdens vakanties en feestdagen zijn partijen het erover eens dat deze in beginsel bij helfte moeten worden gedeeld. Hoewel de vrouw twijfelt of de man feitelijk de helft van deze dagen de zorg voor [minderjarige 1] kan dragen, hebben partijen tijdens de mondelinge behandeling aangegeven dat zij dit in onderling overleg zullen regelen. De rechtbank zal aldus bepalen dat de vakanties en feestdagen voorlopig bij helfte worden verdeeld, in onderling overleg te bepalen. In het kader van het UHA kunnen partijen hier nadere afspraken over maken.
4.10. Een definitieve beslissing op de verzoeken met betrekking tot de zorgregeling wordt aangehouden, in afwachting van het UHA.
Doorverwijzing UHA
4.11. Hoewel de communicatie tussen de ouders is verbeterd, lukt het hen nog niet om definitieve afspraken te maken met betrekking tot [minderjarige 1] . Ook hebben zij nog geen ouderschapsplan opgesteld.
4.12. De rechtbank vindt het, net als de Raad, daarom nodig dat voor deze ouders en hun minderjarige kind een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. Ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de rechtbank hen en hun minderjarige kind voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant. De verwijzing heeft op 8 augustus 2025 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat ouders met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
4.13. Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan de ouders, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten: - de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind; - het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund.
4.14. Gebleken is dat ouders daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de rechter na overleg met de ouders besloten dat zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van het volgende resultaat: de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind (keuze: lichte interventie);De resultaten heeft de rechtbank ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is bij deze beschikking gevoegd (bijlage 1).
4.15. Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. De rechtbank verzoekt het loket om de volledige UHA rapportage uiterlijk op na te noemen pro forma datum, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen.
4.16. Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een nadere mondelinge behandeling nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor de verzoeken met betrekking tot de zorgregeling.
4.17. Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, verzoekt de rechtbank het loket de volledige UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
4.18. Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
4.19. Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de Raad dit onderzoek te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
4.20. Deze beschikking is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
4.21. Na een onderzoek of interventie van de Raad stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
4.22. De ouders zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing. Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
4.23. Omdat ouders en hun kind in de gelegenheid worden gesteld deel te nemen aan het (jeugd)hulpverleningstraject beslist de rechtbank nu niet definitief op de verzoeken met betrekking tot de zorgregeling, maar houdt zij de beslissing daarover voor de duur van zes maanden aan. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.
Kinderalimentatie
4.24. De vrouw verzoekt nu vaststelling van een door te man te betalen kinderalimentatie voor [minderjarige 1] van € 313,= met ingang van de datum van de beschikking. Zij legt aan haar verzoek ten grondslag dat [minderjarige 1] behoefte heeft aan een onderhoudsbijdrage van de man en dat de man de financiële draagkracht heeft die te voldoen.
4.25. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de man kan instemmen met de door de vrouw op 5 augustus 2025 ingediende alimentatieberekening, behalve voor wat betreft de zorgkorting. Uit deze berekening volgt een behoefte van [minderjarige 1] van € 990,= per maand in 2025, een netto besteedbaar inkomen van de vrouw van € 3.923,= per maand (gebaseerd op een bruto-jaarinkomen van € 50.738,=), een draagkracht van de vrouw van € 1.006,= per maand, een netto besteedbaar inkomen van de man van € 4.552,= per maand (gebaseerd op een bruto-jaarinkomen van € 82.629,=) en een draagkracht van de man van € 1.314,= per maand. Nu partijen het hierover eens zijn, gaat de rechtbank hier ook van uit.
4.26. Tussen partijen is de zorgkorting in geschil. De vrouw hanteert een zorgkorting van 25% (wat leidt tot een te betalen kinderalimentatie van € 313,= per maand), terwijl de man van mening is dat een zorgkorting van 35% geldt (wat leidt tot een te betalen kinderalimentatie van € 213,= per maand).
4.27. De rechtbank is van oordeel dat bij bovenstaande voorlopige zorgregeling een zorgkorting van 25% passend is. Conform de berekening van de vrouw leidt dat tot een zorgkorting van € 248,= (25% van de behoefte van € 990,=), die wordt afgetrokken van het eigen aandeel van de man van € 561,=. Indien de door de rechtbank vastgestelde voorlopige zorgregeling wordt uitgebreid, dienen partijen (met hun advocaten) in onderling overleg te treden om te bekijken of dit gevolgen heeft voor de door de man te betalen kinderalimentatie.
4.28. Gelet op dat wat hiervoor is overwogen, zal de rechtbank de door de man te betalen kinderalimentatie ten behoeve van [minderjarige 1] ingang van 21 augustus 2025 vaststellen op € 313,= per maand.
5 De beslissing
De rechtbank
5.1. bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en de minderjarige [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2020, in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met ingang van 1 september 2025 voorlopig gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar volgens onderstaande zeswekelijkse regeling:
-
in week 1 (de week waarin de man ochtenddienst heeft) verblijft [minderjarige 1] van woensdag uit school tot zondagavond bij de man;- in week 3 (met overlap naar week 4, een week waarin de man ochtenddienst heeft) verblijft [minderjarige 1] van vrijdag uit school tot woensdag naar school bij de man;
-
in week 5 verblijft [minderjarige 1] van zaterdagochtend tot zondagavond bij de man;
alsmede gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, in onderling overleg te verdelen;
5.2. verwijst ouders en hun minderjarige kind voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio Midden-Brabant. Het loket zal ouders en kind vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarige verwijzen naar de zorgaanbieder;
5.3. verzoekt het loket om uiterlijk op 24 februari 2026 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, de UHA rapportage over het verloop en de resultaten van het (jeugd)hulpverleningstraject bij de griffie van de rechtbank in te dienen;
5.4. verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
5.5. verzoekt de Raad binnen veertien dagen na binnenkomst van de UHA rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
5.6. verzoekt de Raad, regio Zeeland, West- en Midden-Brabant, locatie Breda, wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in rechtsoverweging 4.19 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
5.7. verzoekt de Raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen;
5.8. bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man met ingang van 21 augustus 2025 ten behoeve van de verzorging en opvoeding van voornoemde minderjarige aan de vrouw, voor de toekomst bij vooruitbetaling, moet voldoen een bedrag van € 313,= (driehonderddertien euro) per maand;
5.9. houdt aan de definitieve beslissing op de verzoeken met betrekking tot de zorgregeling en de proceskosten.
Deze beschikking is gegeven door mr. Kempen, en, in tegenwoordigheid van mr. Van Egeraat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2025.
Mededeling van de griffier: Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld: Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.