Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:5865 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 21 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:586521 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Familie- en Jeugdrecht

Locatie Breda

Zaaknummer: C/02/437036 / JE RK 25-1170 Datum uitspraak: 21 augustus 2025

Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak van

de gecertificeerde instelling LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING, gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen de GI,

over

[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2011 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder], hierna te noemen de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres, advocaat mr. T. Möller uit Tilburg,

[de vader], hierna te noemen de vader, wonende in [woonplaats] .

1 Het verloop van de procedure

1.1. De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:

  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 26 juni 2025.

1.2. De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 21 augustus 2025. Daarbij waren aanwezig:

  • de vader;

  • de moeder met advocaat mr. C. Mouwen, waarnemende mr. T. Möller, advocaat;

  • een vertegenwoordiger van de GI.

1.3. De kinderrechter heeft [minderjarige] in de gelegenheid gesteld om zijn mening over het verzoek kenbaar te maken, maar hij heeft daarvan geen gebruik gemaakt.

2 De feiten

2.1. [minderjarige] is erkend door de vader.

2.2. De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .

2.3 [minderjarige] woont bij zijn moeder.

2.4. Bij beschikking van 26 augustus 2024 heeft de kinderrechter [minderjarige] onder toezicht gestelde van de GI met ingang van 26 augustus 2024 tot 26 augustus 2025.

3 Het verzoek

3.1. De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van zes maanden en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4 De standpunten

4.1. De GI legt aan haar verzoek ten grondslag dat de binnen de ondertoezichtstelling gestelde doelen nog niet zijn behaald. Zo heeft [minderjarige] al langere tijd geen dagbesteding en gaat hij al langere tijd niet meer naar school. [minderjarige] is vaak thuis en zit dan veel op zijn kamer. De GI maakt zich hierover zorgen, omdat [minderjarige] daardoor niet genoeg mogelijkheden heeft om zich zowel op cognitief als op sociaal-emotioneel vlak te ontwikkelen. Om [minderjarige] zelfstandiger te maken en te zorgen voor een betere dagstructuur is [hulpverlening] ingezet. Gezien wordt dat [minderjarige] met hele kleine stapjes vooruit gaat en hij steeds meer dingen buitenshuis onderneemt. Zijn vader ziet [minderjarige] nu één keer in de twee weken, op zaterdag van de ochtend tot de avond. [minderjarige] wil nog niet bij zijn vader blijven slapen. Op dit moment gaat gestart worden met gezinsbehandeling. Bij de gezinsbehandeling gaat er gewerkt worden aan het doorbreken van negatieve patronen. Daarbij wordt er niet alleen met het gezin als geheel gewerkt, maar ook met ieder gezinslid apart aan persoonlijke doelen en begeleiding. De GI vindt het belangrijk dat de huidige positieve ontwikkelingen doorgezet worden en wil daarop nog enkele maanden toezicht kunnen houden. De GI heeft daarbij de verwachting dat als de gezinsbehandeling eenmaal loopt de ouders het weer geheel zelfstandig af kunnen. De GI handhaaft het verzoek.

4.2. Door en/of namens de moeder is bezwaar gemaakt tegen het verzoek. Naar de mening van de moeder heeft de ondertoezichtstelling geen meerwaarde en kan volstaan worden met hulp op vrijwillige basis. Door en/of namens de moeder is hiertoe gesteld dat [minderjarige] zich in positieve zin ontwikkelt. [minderjarige] komt tegenwoordig veel buiten en onderneemt het nodige, hetzij zelfstandig hetzij met zijn zus of met zijn begeleiders van [hulpverlening] . De moeder acht de begeleiding van [hulpverlening] ook van waardevolle betekenis. Ook voor andersoortige hulp staat de moeder open. De moeder merkt hierbij op dat alle hulp die nodig was ook al aanwezig was voordat de ondertoezichtstelling destijds werd uitgesproken en dat de komende gezinsbehandeling voortkomt uit advies van [hulpverlening] en niet vanuit de jeugdbeschermer. De moeder merkt voorts nog op dat [minderjarige] lange tijd een ontheffing heeft gehad van de leerplicht, maar dat de jeugdbeschermer onlangs heeft vergeten om een nieuwe ontheffing aan te vragen. Dit had bijvoorbeeld als consequentie dat [minderjarige] niet aan zijn bijbaantje kon beginnen bij de [winkel] nadat hij daar had gesolliciteerd. De moeder concludeert tot afwijzing van het verzoek.

4.3. De vader brengt naar voren dat [minderjarige] zo’n maand geleden voor de laatste keer bij hem is geweest. Nadien niet meer. Daarvoor was de laatste keer in april 2025 dat [minderjarige] hem bezocht. De vader betreurt dat. Volgens de vader heeft hij nog wel geregeld telefonisch en app verkeer met [minderjarige] . Ook betreurt de vader dat hij door de jeugdbeschermer onvoldoende wordt geïnformeerd en dat wanneer hij vragen aan haar heeft een reactie daarop (te) lang uitblijft. Zo merkt de vader in dit verband op dat hij enige tijd geleden na samenspraak met de moeder aan de jeugdbeschermer heeft doorgegeven wanneer er contactmomenten met [minderjarige] zouden kunnen plaatsvinden, maar dat hij daarop vervolgens niets hoort. De meeste informatie ontvangt de vader altijd van [hulpverlening] . Dit alles neemt volgens de vader niet weg dat hij al met al toch meerwaarde ziet en hij het fijn vindt als er een gezaghebbende derde – een jeugdbeschermer – actief zal blijven. Met het verzoek verlenging van de ondertoezichtstelling stemt de vader daarom in.

5 De beoordeling

5.1. Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.

5.2. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:

a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;

b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.

5.3. De kinderrechter heeft begrip voor het standpunt van de moeder dat [minderjarige] zich dusdanig positief ontwikkelt dat volstaan zou kunnen worden met hulp op vrijwillige basis, omdat zij alle benodigde hulp accepteert. Echter op grond van de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling acht de kinderrechter de zorgen nog te groot om het gedwongen kader reeds los te laten. Zo gaat [minderjarige] nog altijd niet naar school en heeft hij nog geen zinvolle dagbesteding. De andere grote zorg is dat er nog altijd geen sprake is van een goedlopende contactregeling tussen [minderjarige] en zijn vader. Zo is ter zitting gebleken dat [minderjarige] zijn vader zo’n maand geleden voor de laatste keer (kort) heeft gezien. De keer daarvoor was in april 2025. Positief is wel dat [minderjarige] inmiddels meer buitenshuis onderneemt, maar hij heeft daarin nog een weg te gaan en die situatie blijft kwetsbaar. Hopelijk zal de komende gezinsbehandeling op dit alles nog van positieve invloed kunnen gaan zijn. Deze gaat nu van start en de resultaten daarvan zullen moeten worden afgewacht. Om te waarborgen dat de prille, licht positieve ontwikkeling, zich zal blijven voortzetten, acht de kinderrechter het noodzakelijk dat de GI nog enige tijd toezicht op (de ontwikkeling van) [minderjarige] zal houden. Het verzoek zal daarom worden toegewezen, nu de gronden voor de ondertoezichtstelling van [minderjarige] nog steeds aanwezig zijn De kinderrechter verwacht dat een verlenging van zes maanden voldoende is om de hulpverlening daarna in een vrijwillig kader voort te zetten.

5.4. De kinderrechter gaat er bij het door haar toe te wijzen verzoek overigens nadrukkelijk van uit, dat de GI aandacht zal hebben voor de, terecht lijkende, onvrede van ouders, zoals dat de vader duidelijkheid moet worden gegeven ten aanzien van zijn wens tot omgang met [minderjarige] . Ten aanzien van de moeder dient er aandacht te zijn voor een nieuwe ontheffing van de leerplicht voor [minderjarige] . Deze ontheffing zou verzuimd zijn om aan te vragen en daardoor zou [minderjarige] bijvoorbeeld geen bijbaantje kunnen nemen. Dit klemt eens temeer, daar een zinvolle dagbesteding behoort tot de doelen van de ondertoezichtstelling.

5.5. De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

5.6. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6 De beslissing

De kinderrechter:

6.1. verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 26 augustus 2025 tot 26 februari 2026;

6.2. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 21 augustus 2025 door mr. Maandag, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gesteld op 29 augustus 2025.

Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen: