ECLI:NL:RBZWB:2025:5664 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 15 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/436119 / JE RK 25-1005 Datum uitspraak: 15 augustus 2025
Beschikking van de kinderrechter over verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Brabant, locatie Tilburg, gevestigd te Tilburg, hierna te noemen de GI,
over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2014 in [geboorteplaats], hierna te noemen [minderjarige].
De kinderrechter merkt in deze zaak als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna te noemen de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres, advocaat mr. F. Pool uit Rotterdam,
[de vader], hierna te noemen de vader, wonende in [woonplaats], advocaat mr. W.H.F.L. Rademakers uit Dongen.
1 Het verloop van de procedure
1.1. Het procesdossier bevat het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 4 juni 2025.
1.2. Op 15 augustus 2025 heeft de kinderrechter het verzoek, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die behandeling waren aanwezig en zijn gehoord:
1.3. De moeder is niet in persoon bij de mondelinge behandeling aanwezig geweest.
1.4. [minderjarige] heeft, met het oog op haar leeftijd, het recht om haar mening in deze zaak te geven. Zij heeft haar mening gegeven tijdens een gesprek met de kinderrechter op 11 augustus 2025. Bij aanvang van de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter een samenvatting hiervan gedeeld met de aanwezigen.
2 De feiten
2.1. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige].
2.2. [minderjarige] woont bij de vader.
2.3. Bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 16 augustus 2021 is [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 16 augustus 2025.
3 Het verzoek en de onderbouwing daarvan
3.1. De GI verzoekt om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar, en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2. De GI heeft ter onderbouwing daarvan, samengevat, onder meer het volgende aangevoerd.
3.3. De GI stelt voorop dat het goed gaat met [minderjarige] bij de vader thuis. Daar zijn geen zorgen over. De zorgen zijn onder meer nog gelegen in het ontbreken van contact en fysieke omgang tussen de moeder en [minderjarige]. Omdat de vorige ondertoezichtstelling liep tot medio februari 2025 en de GI geen bepaling voor jeugdhulp kan afgeven die de termijn van de ondertoezichtstelling overschrijdt, heeft De GezinsManager destijds aangegeven dat zij de omgang tussen de moeder en [minderjarige] niet langer kon begeleiden. De GI stelt dat zij zich echter niet aan de indruk kan onttrekken dat aan het stopzetten van de omgangsbegeleiding (ook) ten grondslag heeft gelegen dat de vader een aantal terechte, kritische opmerkingen heeft gemaakt over de werkwijze van De GezinsManager. Sinds februari 2025 heeft er geen omgang meer plaatsgevonden tussen de moeder en [minderjarige]. De GI heeft de ouders vervolgens direct aangemeld bij [ggz-instelling] voor omgangsbegeleiding, maar dit traject is nog niet gestart omdat het, ondanks herhaalde verzoeken, lang heeft geduurd totdat de moeder het daarvoor vereiste aanmeldingsformulier heeft ondertekend. De moeder is, aldus de GI, moeilijk in contact en reageert vaak erg laat. Ook als [minderjarige] een berichtje aan haar moeder stuurt, dan reageert haar moeder niet of pas erg laat. Op 27 augustus 2025 staat er een kennismakingsgesprek gepland bij [ggz-instelling]. De GI vindt het jammer dat het zo lang heeft geduurd, ook omdat de contacten tussen de moeder en [minderjarige] onder begeleiding van De GezinsManager op zichzelf goed zijn verlopen. De GI hoopt dan ook dat de omgang tussen de moeder en [minderjarige] onder begeleiding van [ggz-instelling] op korte termijn zal worden hersteld. De omgangsbegeleiding vanuit [ggz-instelling] kan volgens de GI, indien nodig, worden voortgezet op vrijwillige basis. De GI stelt dat zij met de moeder heeft besproken dat de omgang in ieder geval in eerste instantie onder begeleiding dient te worden hersteld en dat er zal worden toegewerkt naar een vastomlijnde, onbegeleide omgangsregeling. De GI begrijpt de opmerking van de advocaat van de moeder dan ook niet dat de moeder perspectief mist met betrekking de omgang. Verder verloopt de communicatie en samenwerking tussen de ouders nog steeds erg moeizaam.
3.4. [minderjarige] is inmiddels gestart met traumatherapie bij [praktijk]. Dit traject verkeert nog in de fase van kennismaken, wennen, het creëren van een veilige plek en het opbouwen van een vertrouwensband. Het traject zal naar verwachting anderhalf jaar duren. Ook is [minderjarige] aangemeld voor een dyslexie-onderzoek.
3.5. Nu er nog steeds zorgen zijn over [minderjarige], er tussen de moeder geen sprake is van omgang, er geen sprake is van een constructieve communicatie en samenwerking tussen de ouders en [minderjarige] pas onlangs is gestart met traumabehandeling en dit traject nog enige tijd zal duren, verzoekt de GI om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Daar staat tegenover dat de maatregel, indien mogelijk, tussentijds kan worden beëindigd.
4 De standpunten
4.1. Namens en door de vader is, samengevat, onder meer het volgende aangevoerd. De vader staat ambivalent tegenover een verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige]. Aan de ene kant gunt hij [minderjarige] dat zij contact heeft met haar moeder. De vader doet er dan ook alles aan om dat te faciliteren en de moeder erbij te betrekken. Ook informeert de vader de moeder tweewekelijks over hoe het met [minderjarige] gaat en wat haar bezighoudt, ook al reageert de moeder daar nooit op. Aan de andere kant ziet de vader dat het op deze manier niet meer gaat. De vader begrijpt niet dat het zes maanden heeft geduurd totdat de moeder het aanmeldingsformulier heeft ondertekend voor het traject bij [ggz-instelling], met als gevolg dat er sinds februari 2025 geen sprake is van omgang tussen haar en [minderjarige]. De vader is tevreden met de betrokkenheid vanuit de GI. Maar hij vraagt zich wel af wat schadelijker is: dat er geen sprake is van contact tussen de moeder en [minderjarige] of het blijven proberen om te komen tot contact(herstel) en, nu dat steeds niet lukt, dat [minderjarige] voortdurend wordt geconfronteerd met gevoelens van afwijzing en teleurstelling. Daarnaast lukt het de ouders niet om op een constructieve manier met elkaar te communiceren en (tijdig) belangrijke beslissingen over [minderjarige] te nemen en (gezags)zaken te regelen. De tussenkomst van de GI leidt ook niet tot een significante verbetering hierin. De vader vraagt zich dan ook af wat de meerwaarde nog is van een ondertoezichtstelling. Als de ondertoezichtstelling wordt afgesloten, dan krijgt de moeder mogelijk het besef dat zij haar verantwoordelijkheid moet nemen en dat zij zelf in beweging moet komen.
4.2. Namens de moeder is, samengevat, onder meer het volgende aangevoerd. De moeder kan niet bij de mondelinge behandeling aanwezig zijn, omdat zij moet werken en zij geen vrij kon krijgen. De moeder wil graag contact hebben met [minderjarige], maar zij heeft bezwaar tegen een beperkte omgangsregeling en dat er sprake is van begeleide omgang. Uit verslagen van De GezinsManager blijkt namelijk dat de omgang tot februari 2025 op zichzelf positief is verlopen. De moeder vraagt zich daarom af waarom de omgang onder begeleiding moet plaatsvinden. De moeder mist bovendien een “stip aan de horizon”, oftewel perspectief met betrekking tot de omgang met [minderjarige]. De advocaat heeft de door de GI gestelde zorgen over de slechte bereikbaarheid van de moeder niet met haar besproken, maar hij is naar eigen zeggen altijd bereid om te kijken wat hij hierin kan betekenen. De moeder is het eens met een verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige], maar zij vraagt zich eveneens af hoe lang deze maatregel nog moet voortduren. Namens de moeder is daarom verzocht om de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van zes maanden, al dan niet onder aanhouding van de beslissing over het resterende deel van het verzoek. De moeder wil daarnaast graag dat er de komende periode wordt toegewerkt naar een duidelijke, vastomlijnde en onbegeleide omgangsregeling tussen haar en [minderjarige].
4.3. [minderjarige] heeft tijdens het gesprek met de kinderrechter, samengevat, onder meer het volgende aangegeven. [minderjarige] zegt dat het goed met haar gaat bij de vader thuis. Volgens [minderjarige] hoeft er wat dat betreft niets te veranderen. [minderjarige] heeft al enige tijd geen contact met haar moeder. Zij vindt het niet leuk dat haar moeder zomaar haar telefoonnummer verandert of dat [minderjarige] haar pinpas opeens niet meer kan gebruiken. Zij krijgt daardoor namelijk het gevoel dat haar moeder haar niet wil zien. Daar wordt [minderjarige] soms wel boos en verdrietig van. [minderjarige] vindt het goed dat de jeugdbeschermer nog wat langer betrokken blijft.
5 De beoordeling
5.1. Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Op grond van artikel 1:255, eerste lid BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
5.2. Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de kinderrechter als volgt. Gebleken is dat er sinds februari 2025 geen sprake is van contact en fysieke omgang tussen de moeder en [minderjarige]. Er is ook geen sprake van een constructieve communicatie en samenwerking tussen de ouders, terwijl de ouders gezamenlijk zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige]. Doordat de moeder moeilijk bereikbaar is en zij vaak pas op een laat moment reageert, kunnen belangrijke (gezags)beslissingen en -zaken voor [minderjarige] niet (tijdig) geregeld worden. De kinderrechter vindt de hiervoor geschetste situatie zeer verdrietig voor [minderjarige]. Het is de kinderrechter uit de stukken, maar ook tijdens het gesprek met [minderjarige], duidelijk gebleken dat [minderjarige] hier last van heeft. [minderjarige] wordt, naar het oordeel van de kinderrechter, dan ook nog steeds ernstig in haar ontwikkeling bedreigd.
5.3. Nadat het lange tijd heeft geduurd totdat de moeder het aanmeldingsformulier dat nodig is om de omgangsbegeleiding vanuit [ggz-instelling] te kunnen starten, heeft ondertekend, zal er eind augustus een kennismakingsgesprek plaatsvinden. Daarna zal de omgang tussen de moeder en [minderjarige] hopelijk binnen een korte termijn worden hersteld. Daarnaast is de traumabehandeling van [minderjarige] pas onlangs gestart. Gelet op wat er op dit moment gaande is en wat er in de komende periode nog moet gebeuren, vindt de kinderrechter het nu nog te vroeg om de noodzakelijk geachte hulpverlening op vrijwillige basis voort te zetten.
5.4. Gelet hierop is de kinderrechter van oordeel dat wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor een verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige]. De kinderrechter ziet echter aanleiding om het verzoek toe te wijzen voor een beperkte duur en de ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van vier maanden, tot 16 december 2025. Dit om de omgangsbegeleiding vanuit [ggz-instelling] op een goede manier op te starten en de (overige) hulpverlening over te dragen naar het vrijwillige kader. Het resterende deel van het verzoek zal worden afgewezen. De kinderrechter beoogt hiermee de huidige impasse te doorbreken en geeft hiermee een duidelijk signaal af aan de moeder dat zij zelf in actie moet komen en dat zij moet kijken naar wat zij zelf kan doen om te komen tot een goede omgangsregeling tussen haar en [minderjarige], en de situatie van [minderjarige] te verbeteren. Nu er al ruim zes maanden geen sprake is geweest van omgang tussen de moeder en [minderjarige], volgt de kinderrechter de GI in haar standpunt dat de omgang in ieder geval in eerste instantie onder begeleiding moet worden hersteld. Dit omdat het in ieder geval voor [minderjarige] spannend zal zijn om de omgang met haar moeder weer te hervatten. De omgangsbegeleiding is dus geen diskwalificatie richting de moeder. Gebleken is immers dat de omgang tussen de moeder en [minderjarige] onder begeleiding van De GezinsManager op zichzelf positief is verlopen. Daarbij geldt, zoals de GI heeft aangegeven, dat het de bedoeling is dat er gaandeweg het traject bij [ggz-instelling] zal worden toegewerkt naar een vastomlijnde, onbegeleide omgangsregeling tussen de moeder en [minderjarige]. Nu de omgang tussen de moeder en [minderjarige] onder begeleiding van De GezinsManager op zichzelf positief is verlopen, hoeft de omgangsbegeleiding naar verwachting ook niet lang te duren. De kinderrechter hoopt dan ook dat de moeder hieraan zal meewerken. Er moet namelijk worden voorkomen, wanneer de omgangsregeling wordt hersteld, dat deze regeling opnieuw zal stagneren met als gevolg dat [minderjarige] opnieuw gevoelens van afwijzing en teleurstelling zal ervaren. Het belang van [minderjarige] staat hierbij voorop. Hopelijk leidt deze beslissing ook tot het besef bij de moeder dat, in het belang van [minderjarige], belangrijke (gezags)beslissingen en -zaken voortvarend genomen en geregeld moeten worden. Tot slot geeft de kinderrechter hiermee het vertrouwen aan de vader, dat hij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] op een goede manier zal voortzetten.
5.5. De kinderrechter zal deze beslissing, gelet op het karakter daarvan en het belang dat hierover duidelijkheid bestaat, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dit betekent dat de beslissing per direct van kracht is en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.
6 De beslissing
De kinderrechter:
6.1. verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 16 december 2025;
6.2. verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3. wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2025 door mr. Phillips, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier, en op schrift gesteld op 22 augustus 2025.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen: