Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:5650 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 7 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:56507 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Familie- en Jeugdrecht

Locatie Middelburg

Zaaknummer: C/02/437272 / JE RK 25-1205 Datum uitspraak: 7 augustus 2025

Beschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING REGIO ZUIDWEST NEDERLAND, locatie Middelburg, hierna te noemen: de Raad,

over

[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2011 in [geboorteplaats 1], hierna te noemen: [minderjarige 1],

[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2017 in [geboorteplaats 2], hierna te noemen: [minderjarige 2].

De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:

[de moeder], hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats], advocaat mr. M.V. de Nooijer uit Middelburg.

De kinderrechter merkt als informant aan:

WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING EN JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: de GI.

1 Het verloop van de procedure

1.1. De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:

  • het verzoekschrift met bijlagen van de Raad van 27 juni 2025, ontvangen op 27 juni 2025.

1.2. De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 7 augustus 2025. Daarbij waren aanwezig:

  • de moeder met haar advocaat;

  • een vertegenwoordiger van de Raad;

  • twee vertegenwoordigers van de GI.

1.3. De kinderrechter heeft [minderjarige 1] en [minderjarige 2] naar hun mening gevraagd. [minderjarige 1] heeft hierover een gesprek gevoerd met de kinderrechter. Tijdens de zitting heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige 1] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren. [minderjarige 2] heeft van deze mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

2 De feiten

2.1. De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2].

2.2. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wonen bij hun moeder.

3 Het verzoek

3.1. De Raad verzoekt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht te stellen voor de duur van twaalf maanden. Ook verzoekt de Raad een (deeltijd) machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een pleeggezin te verlenen voor de duur van twaalf maanden, waarbij [minderjarige 2] om de week van vrijdag tot en met dinsdag in een pleeggezin verblijft en in de zomervakantie van 4 juli tot en met 11 juli 2025 en van 7 augustus tot en met 14 augustus 2025. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

3.2. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad de (deeltijd) machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een pleeggezin over de periode van 4 juli tot en met 11 juli 2025 ingetrokken, nu deze periode al is verstreken.

4 De standpunten

4.1. De Raad is van mening dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De moeder kan onvoldoende tegemoet komen in de opvoedbehoeften van de kinderen. Het ontbreekt de kinderen aan (emotionele) beschikbaarheid, regels, structuur en grenzen. De Raad ziet een verstoorde relatie tussen de moeder en [minderjarige 1] waardoor [minderjarige 1] zelfbepalend gedrag laat zien en geen grenzen accepteert. [minderjarige 1] bepaalt hoe het gezinsleven eruit ziet en dat is niet zoals het hoort. Voor de moeder is het lastig om sturing te geven en om regels op te leggen. In de afgelopen periode is er al veel hulpverlening ingezet. De moeder accepteert deze hulpverlening ook, maar het lukt haar niet om de geleerde vaardigheden vast te houden. Het vrijwillig kader is ontoereikend en leidt niet tot de gewenste verandering. De Raad vindt het van belang dat de GI regie gaat voeren en hulpverlening gaat inzetten die passend is. De Raad denkt hierbij aan een gezinsopname of aan MST-ID. Een gezinsopname zou buiten de regio plaatsvinden. Verder licht de Raad toe dat [minderjarige 2] op vrijwillige basis eens per twee weken gedurende een gedeelte van de week in een pleeggezin verblijft. Wanneer er een ondertoezichtstelling komt, moet dit worden geformaliseerd met een machtiging tot uithuisplaatsing.

4.2. De GI staat achter het verzoek van de Raad, gelet op de zorgen die er zijn. Er is direct een vaste jeugdbeschermer beschikbaar. De GI licht toe dat [hulpverlening] wellicht een passende gezinsopname betreft. [hulpverlening] biedt een kortdurende intensieve gezinsopname van vijf dagen waarbij er zicht komt op de gezinspatronen en waarbij er een uitgebreid verslag wordt geschreven wat nodig is en wat het beste zou kunnen aansluiten bij het gezin. Omdat dit vijf dagen duurt, valt dit te overzien met de schoolgang van de kinderen. Anders zou MST-ID vanuit de Viersprong een geschikte vorm van hulpverlening zijn, maar de GI schat in dat hier een wachtlijst voor is.

4.3. De advocaat brengt namens de moeder naar voren dat zij zich refereert aan het oordeel van de kinderrechter voor wat betreft het verzoek tot ondertoezichtstelling. De moeder is wel angstig dat een ondertoezichtstelling geen resultaat zal opleveren en zij hier niet meer vanaf komt. De moeder geeft aan dat de thuissituatie lastig is. Als de kinderen hun zin krijgen, dan gaat het goed. Zo niet, dan kan [minderjarige 1] erg boos worden. De moeder licht toe dat zij er alleen voor staat en dat dit zwaar is. De moeder kan zich vinden in de adviezen van de Raad. De moeder staat open voor hulpverlenging en hoopt dat MST-ID voor verandering kan zorgen in het gezin. De voorkeur van de moeder gaat ook uit naar MST-ID en niet naar een gezinsopname. Op school gaat het namelijk goed met de kinderen en zij vindt het belangrijk dat de kinderen hun schoolgang kunnen blijven volgen. Dit wordt onderbroken met een gezinsopname. Verder vindt de moeder het belangrijk dat er gekeken gaat worden of er een vaste omgangsregeling tussen [minderjarige 1] en haar vader vastgesteld kan worden of dat er toch gekeken moet worden naar en deeltijd plaatsing van [minderjarige 1] in een pleeggezin. Dit zou zowel voor de moeder als voor de kinderen rust bieden. Verder stemt de moeder in met de (deeltijd) machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2]. In de praktijk verblijft [minderjarige 2] al om de week van vrijdag tot en met dinsdag in een pleeggezin. [minderjarige 2] heeft het hier naar zijn zin en komt hier tot rust. Wel vindt hij het lastig dat hij degene is die thuis weg moet en niet zijn zus. Dit moet met hem besproken worden en hier moet aandacht aan worden besteed.

4.4. In het gesprek met de kinderrechter heeft [minderjarige 1] aangegeven dat zij absoluut geen ondertoezichtstelling wil. Zij wil het liefst geen hulpverlening en regels in haar leven. [minderjarige 1] is van mening dat zij alles zelf kan en zij heeft voor de rest niemand nodig. Op school gaat het goed. [minderjarige 1] kan zich hier goed aan de regels houden. Ook vindt [minderjarige 1] paardrijden erg fijn en dit zou zij graag weer willen oppakken. Verder heeft [minderjarige 1] aangegeven dat zij haar moeder soms onvolwassen vindt. Dit vindt zij lastig. Haar biologische vader ziet zij drie keer in de week. Het contact, de duur en frequentie regelt [minderjarige 1] zelf met haar vader. Verder heeft [minderjarige 1] aangegeven dat zij bang is om uit huis geplaatst te worden. Als een ondertoezichtstelling nodig is om thuis te blijven wonen, gaat zij hiermee akkoord, maar het liefst wil zij ook geen ondertoezichtstelling. Als er een ondertoezichtstelling komt, vindt [minderjarige 1] het prima dat de gezinsvoogd een keer per maand langskomt, maar zij wil dit niet op school of in de vakanties. Tot slot benoemt [minderjarige 1] dat zij een fijne periode heeft gehad toen zij ziek was. Toen was iedereen lief tegen haar en kreeg zij aandacht. Het liefst zou zij dat altijd in haar leven willen.

5 De beoordeling

Ondertoezichtstelling

5.1. Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:

a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en

b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.

5.2. Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten zoals hierboven vermeld. De kinderrechter zal derhalve het verzoek van de Raad toewijzen en de ondertoezichtstelling verlenen voor de duur van 12 maanden, met ingang van 7 augustus 2025 en tot 7 augustus 2026. De kinderrechter licht dit als volgt toe.

5.3. De kinderrechter onderschrijft de zorgen van de Raad en stelt vast dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. Uit de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling blijken forse zorgen over de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. Er is sprake van een kwetsbaar gezinssysteem met veel zorgen en sprake van chronische stress. De moeder voorziet onvoldoende in de opvoedbehoeften van de kinderen. Het ontbreekt de kinderen aan regels, structuur, grenzen en emotionele beschikbaarheid. De kinderen doen waar zij zelf zin in hebben en accepteren het gezag van de moeder niet. Er is sprake van een verstoorde (hechtings)relatie tussen de moeder en [minderjarige 1]. Er lijkt sprake te zijn van een vicieuze cirkel waarin [minderjarige 1] niet door de moeder wordt voorzien in haar behoeften, wat leidt tot negatief en zelfbepalend gedrag vanuit [minderjarige 1]. Dit zorg in de thuissituatie voor spanningen en conflicten. Daarnaast maakt de kinderrechter zich zorgen over de leerbaarheid en de draagkracht van de moeder.

5.4. De kinderrechter ziet dat de moeder welwillend is en open staat voor hulpverlening, echter is zij onmachtig om voldoende te profiteren van de hulpverlening die in het vrijwillig kader is ingezet. Er is al langdurig hulpverlening bij het gezin betrokken, zonder structurele verbetering. De moeder is daarmee niet in staat gebleken om zelfstandig de ernstige ontwikkelingsbedreiging van de kinderen weg te nemen. Dit maakt een regievoerder in het gedwongen kader noodzakelijk.

5.5. De kinderrechter sluit zich aan bij de opgestelde doelen die de Raad heeft geformuleerd in het Raadsrapport en geeft aan de GI de opdracht mee om de volgende doelen voor ogen te houden:

5.6. De kinderrechter vindt het belangrijk dat er de komende periode aan de bovenstaande doelen wordt gewerkt om de ernstige ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] weg te nemen. Nu er nog veel stappen moeten worden gezet, zal de kinderrechter het verzoek toewijzen voor de volledige duur zoals verzocht omdat die termijn passend wordt geacht. De kinderrechter geeft daarbij opdracht aan de GI om regie te voeren in het proces en de belangen van de kinderen te bewaken. De kinderrechter vindt het de komende periode vooral van belang dat er gewerkt wordt aan de emotionele beschikbaarheid van de moeder en dat de moeder leert om grenzen en regels te stellen. Daarnaast lijkt de relatie tussen de moeder en [minderjarige 1] te zijn verstoord en moet deze relatie hersteld worden. Nu de biologische vader van [minderjarige 1] een rol in haar leven speelt, vindt de kinderrechter het van belang dat ook hij in het proces wordt betrokken. Tot slot vindt de kinderrechter het belangrijk dat de schoolgang van de kinderen op hun huidige scholen wordt meegenomen in de besluitvorming van de GI om over te gaan tot een gezinsopname bij [hulpverlening] of de inzet van MST-ID. De kinderrechter vindt het voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] van belang dat het onderwijs op hun huidige scholen tijdens zo’n traject zoveel mogelijk door kan lopen of zo kort mogelijk onderbroken wordt, omdat hun huidige scholen voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] een belangrijke, vertrouwde plek zijn.

Machtiging tot uithuisplaatsing

5.7. Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.

5.8. Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke vereisten zoals hierboven vermeld. De kinderrechter zal om die reden de (deeltijd) machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een pleeggezin verlenen. Dit betekent dat [minderjarige 2] om de week van vrijdag tot en met dinsdag in een pleeggezin verblijft en dat hij ook in de zomervakantie van 7 augustus tot en met 14 augustus 2025 daar verblijft.

5.9. [minderjarige 2] verblijft al sinds dat hij 1,5 jaar oud is op vrijwillige basis eens per twee weken gedurende een gedeelte van de week in een pleeggezin. [minderjarige 2] heeft een hechte band opgebouwd en ontwikkelt zich positief binnen het pleeggezin. Hij profiteert van de rust, regels en structuur die hem in het pleeggezin worden geboden. Daarnaast ervaart hij (emotionele) beschikbaarheid van de pleegouders en wordt de moeder middels deze plaatsing enigszins ontlast. De kinderrechter vindt het van belang dat deze (deeltijd) plaatsing wordt voortgezet. Een (deeltijd) machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een pleeggezin is derhalve noodzakelijk om de plaatsing te formaliseren.

Uitvoerbaar bij voorraad

5.10. De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

5.11. Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6 De beslissing

De kinderrechter:

6.1. stelt [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht van William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering met ingang van 7 augustus 2025 en tot 7 augustus 2026;

6.2. verleent een (deeltijd) machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 2] in een pleeggezin met ingang van 7 augustus 2025 en tot 7 augustus 2026 op grond waarvan [minderjarige 2] om de week van vrijdag tot en met dinsdag in een pleeggezin verblijft en in deze zomervakantie van 7 augustus tot en met 14 augustus 2025;

6.3. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen: