Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:5647 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 7 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:56477 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Familie- en Jeugdrecht

Locatie Breda

Zaaknummer: C/02/437397 / JE RK 25-1225 Datum uitspraak: 7 augustus 2025

Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling

in de zaak van

de gecertificeerde instelling WILLIAM SCHRIKKER STICHTING JEUGDBESCHERMING & JEUGDRECLASSERING, gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen: (GI),

over de minderjarigen:

[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2008 in [geboorteplaats 1], hierna te noemen: [minderjarige 1],

[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2010 in [geboorteplaats 2], hierna te noemen: [minderjarige 2],

[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2019 in [geboorteplaats 3], hierna te noemen: [minderjarige 3].

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder], hierna te noemen: de moeder, en [de vader], hierna te noemen: de vader, beiden wonende in [woonplaats], advocaat voor beiden: mr. Z. Yeral te Roosendaal.

1 Het procesverloop

1.1. De kinderrechter neemt de mee in de beoordeling:

1.2. Op 7 augustus 2025 heeft de kinderrechter het verzoek behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:

  • de ouders, bijgestaan door mr. B.P.A. van Beers, als waarnemend advocaat voor

mr. Yeral;

  • een vertegenwoordigster van de GI.

1.3. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn, gelet op hun leeftijd, in de gelegenheid gesteld om hun mening over het verzoek kenbaar te maken. Zij hebben de kinderrechter ieder een brief geschreven. De kinderrechter heeft de aanwezigen voorgehouden wat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben geschreven en zij zijn in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren.

1.4. Gelet op de nauwe samenhang tussen dit verzoek en het resterende verzoek van de GI (in de zaak met kenmerk C/02/438263 / JE RK 25-1410) betreffende een (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing zijn de verzoeken gelijktijdig behandeld. In beide zaken wordt bij aparte beschikking van heden beslist.

2 De feiten

2.1. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1], [minderjarige 2] en [minderjarige 3]. Zij worden hierna gezamenlijk aangeduid met: de minderjarigen.

2.2. Bij beschikking van 29 augustus 2024 heeft de kinderrechter de minderjarigen onder toezicht van de GI gesteld van 29 augustus 2024 tot 29 augustus 2025.

2.3. Bij beschikking van 28 juli 2025 (in de zaak met kenmerk C/02/438263 / JE RK 25-1410 ) heeft de kinderrechter een (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, voor de duur van twee weken, zijnde tot 11 augustus 2025. Het resterende deel van het verzoek is aangehouden.

2.4. Laatstelijk, bij beschikking van 7 augustus 2025 (in de zaak met kenmerk C/02/438263 / JE RK 25-1410) is de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend voor de duur van één maand, te weten met ingang van 11 augustus 2025 tot 11 september 2025.

3 Het verzoek

3.1. De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van de minderjarigen te verlengen voor de duur van een jaar.

3.2. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4 Het standpunt van de GI

4.1. Ter onderbouwing van en in aanvulling op het verzoek voert de GI, samengevat, het volgende aan. Er bestaan onverminderd grote zorgen over het gezin. Naast dat er sprake is van forse kindeigenproblematiek bij de minderjarigen, zijn er ook zorgen over hun veiligheid en ontwikkeling. Het geweld tussen de ouders, de staat van de woning en de emotionele staat van de moeder baren grote zorgen. Tussen de ouders speelt al langere tijd relatieproblematiek. In korte tijd zijn de ruzies tussen de ouders toegenomen en is politiebetrokkenheid nodig geweest. De minderjarigen blijven blootgesteld worden aan het geweld tussen de ouders. Gebleken is dat de ouders onvoldoende verantwoordelijkheid kunnen nemen om de veiligheid van de minderjarigen te garanderen. Zo zijn in de woning teveel goederen opgeslagen, waardoor het voor de minderjarigen niet meer veilig is. Daarnaast is er weinig slaapruimte. Zo heeft [minderjarige 3] geen eigen bed. Dit heeft tot gevolg gehad dat de GI een spoedverzoek heeft gedaan om de minderjarigen uit huis te plaatsen.

4.2. Ondanks de inzet van hulpverlening is de situatie van het gezin in de afgelopen periode verslechterd. Gezien wordt dat het de ouders onvoldoende lukt om samen met hulpverlening voldoende veiligheid te kunnen bewerkstelligen. SDW is bij het gezin betrokken. Ook zij heeft geconstateerd dat de thuissituatie onveilig is. Hulpverlening vanuit SDW is gestopt, omdat onvoldoende gewerkt kon worden aan de bij de ondertoezichtstelling gestelde doelen; de ouders bagatelliseren en ontkennen de zorgen. De vader is sporadisch in het gezin aanwezig en is erg wisselend in betrokkenheid, terwijl de moeder eerst wil verhuizen, omdat volgens haar een groot deel van de problemen te wijten zijn aan de kleine woning.

4.3. De problematiek van het gezin is complex. Een verlenging van de ondertoezichtstelling is nodig om te kunnen werken aan het behalen van de eerder gestelde doelen. Ook moet binnen de ondertoezichtstelling worden bekeken of het veilig genoeg is voor de minderjarigen om terug naar huis te gaan. Bezien moet worden of de nieuwe situatie, waarbij de vader elders woont, de woning is schoongemaakt en opgeruimd en de ouders in relatietherapie zullen gaan, voldoende veiligheid biedt én de ouders die nieuwe situatie ook vol kunnen houden. Wanneer de minderjarigen niet terug naar huis kunnen, moet worden onderzocht of zij bij de grootouders (moederszijde) kunnen verblijven.

5 Het standpunt van de ouders

5.1. Door en namens de ouders is, samengevat, aangevoerd dat zij zich niet verzetten tegen een verlenging van de ondertoezichtstelling. Zij erkennen dat er hulpverlening en begeleiding nodig is en willen meewerken om een veilige thuissituatie voor de minderjarigen te creëren. De ouders hebben daarvoor uit eigen beweging al stappen gezet. Zo verblijft de vader niet meer in de woning, heeft de moeder de woning opgeruimd en schoongemaakt en hebben de ouders besloten om in relatietherapie te gaan.

6 De (nadere) beoordeling

Wat zegt de wet?

6.1. Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.

6.2. Volgens het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:

a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;

b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.

Inhoudelijke beoordeling

6.3. Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de ontwikkeling van de minderjarigen onverminderd wordt bedreigd op meerdere vlakken, terwijl geen van de bij de ondertoezichtstelling gestelde doelen zijn bereikt. De kinderrechter neemt hierbij in aanmerking dat de minderjarigen ieder hun eigen persoonlijke problematiek hebben. Zo kent [minderjarige 1] depressieve klachten, gaat zij inmiddels twee jaar niet naar school en heeft zij geen daginvulling. Bij [minderjarige 2] zijn er zorgen over zijn somberheid, neerslachtigheid, suïcidale uitspraken en emotie-regulatie. Daarnaast verzuimt hij veel van school en heeft hij strafbare feiten gepleegd waardoor jeugdreclassering bij hem betrokken is. Ten aanzien van [minderjarige 3] bestaan er zorgen over zijn basisverzorging, achterstand in ontwikkeling en gebrek aan structuur, steun en zorg.

6.4. In de afgelopen periode is bevestigd gezien dat het de ouders onvoldoende lukt om de veiligheid van de minderjarigen te waarborgen en bestaande problemen te verminderen. In plaats van een verbetering, zijn de zorgen over de veiligheid van de minderjarigen juist toegenomen. SDW heeft de opvoedsituatie als onvoldoende beoordeeld. De ruzies tussen de ouders, waar de minderjarigen getuige van zijn, de staat van de woning en de emotionele staat van de moeder hebben zelfs geleid tot verlening door de kinderrechter van een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen.

6.5. Gebleken is dat de ouders de zorgen bagatelliseren of ontkennen en zijn zij niet intrinsiek gemotiveerd om met (individuele) hulpverlening aan de slag te gaan. Het lukt hen zelf niet om de veiligheid van de minderjarigen te garanderen en voldoende emotioneel beschikbaar te zijn. De hardnekkige problematiek op meerdere gebieden is daarmee in stand gebleven. Dit maakt dat hulpverlening in een vrijwillig kader nog niet mogelijk is. Betrokkenheid van de GI is noodzakelijk om de hulpverlening, de woonsituatie en de relatie tussen de ouders te waarborgen en monitoren.

6.6. De kinderrechter heeft zich ervan vergewist dat de ouders een verlenging van de ondertoezichtstelling ondersteunen. De kinderrechter complimenteert hen met hun bij de mondelinge behandeling gegeven verklaring dat zij inmiddels inzien dat er een en ander (in onder meer de thuissituatie) moet gaan veranderen.

6.7. De ondertoezichtstelling is daarom nog steeds nodig. De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengen voor de duur van één jaar.

6.8. De kinderrechter constateert dat [minderjarige 1] inmiddels 17 jaar is. De kinderrechter begrijpt het verzoek van de GI ten aanzien van [minderjarige 1] dan ook als een verzoek tot verlenging van ondertoezichtstelling tot haar meerderjarigheid, te weten tot [geboortedag 1] 2026. De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] dan ook verlengen tot haar meerderjarigheid. Het verzoek zal voor het overige worden afgewezen. Vermeldenswaard is dat bij het mondeling geven van de beschikking abusievelijk door de kinderrechter is gezegd dat ook hier sprake is van een verlenging van een jaar.

6.9. In de komende periode dient gewerkt te worden aan de bij de ondertoezichtstelling gestelde doelen. De minderjarigen hebben een veilige, voorspelbare en stabiele leefomgeving nodig, waarin zij worden gemotiveerd en ondersteund om zich verder te ontwikkelen. Hierbij hoort dat hen duidelijke grenzen wordt gesteld, dat beide ouders emotioneel beschikbaar zijn, de minderjarigen niet worden belast met volwassenzaken en hen de structuur en veiligheid wordt geboden die zij nodig hebben. Uitvoerbaar bij voorraad

6.10. De kinderrechter zal de toewijzende beslissing, gelet op de aard van de maatregel, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er daartegen beroep wordt ingesteld.

7 De beslissing

De kinderrechter:

7.1. verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] met ingang van 29 augustus 2025 tot [geboortedag 1] 2026;

7.2. verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 2] en [minderjarige 3] met ingang van 29 augustus 2025 tot 29 augustus 2026;

7.3. verklaart de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;

7.4. wijst af het meer of anders verzochte.

Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2025 door mr. Toekoen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Vos als griffier. De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op 21 augustus 2025.

Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:

  • door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;

  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.