Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:5637 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 8 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:56378 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Familie- en Jeugdrecht

Locatie Breda

Zaaknummer: C/02/436792 / JE RK 25-1134 Datum uitspraak: 8 augustus 2025

Tussenbeschikking van de kinderrechter over een ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbescherming, Zeeland-West-Brabant, Breda, hierna te noemen de Raad,

over

[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2010 in [geboorteplaats] , hierna te noemen [minderjarige] .

De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder], hierna te noemen de moeder, wonende op een bij de rechtbank bekend adres,

[de vader], hierna te noemen de vader, wonende te [woonplaats] , advocaat mr. T. van Riel uit Breda.

[de stiefmoeder], hierna te noemen de stiefmoeder, wonende te [woonplaats] .

1 Het verloop van de procedure

1.1. De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:

  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 20 juni 2025.

1.2. De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 4 augustus 2025. Daarbij waren aanwezig:

  • een vertegenwoordigster van de Raad;

  • een vertegenwoordigster van de GI.

De moeder is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de moeder wel juist is opgeroepen.

2 De feiten

2.1. De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .

2.2. [minderjarige] verblijft bij de stiefmoeder.

3 Het verzoek

3.1. De Raad verzoekt [minderjarige] onder toezicht te stellen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de Raad een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg te verlenen voor de duur van de ondertoezichtstelling. De Raad verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4 De standpunten

4.1. De Raad baseert het verzoek op het volgende. De grootste zorg van de Raad is dat [minderjarige] op jonge leeftijd veel heeft meegemaakt en dat zij sindsdien weinig stabiliteit heeft ervaren, waardoor zij onvoldoende aan haar eigen ontwikkeling toekomt. [minderjarige] is door alle gebeurtenissen kwetsbaar en heeft een laag zelfbeeld. Zij zoekt de aandacht van jongens en gaat daarbij mogelijk haar eigen grenzen over. [minderjarige] heeft meegemaakt dat haar ouders uit elkaar zijn gegaan en ook dat haar vader en stiefmoeder uit elkaar zijn gegaan. Ook is zij getuige en het slachtoffer geweest van huiselijk geweld in de situatie bij haar ouders en bij haar vader en stiefmoeder. In de situatie bij haar moeder heeft [minderjarige] ervaren dat de moeder niet altijd voor haar kon zorgen en dat de ouders vervolgens op onvoorspelbare wijze betrokken zijn in haar leven. Door deze gebeurtenissen heeft [minderjarige] op verschillende plekken gewoond en heeft zij verschillende opvoeders gehad, waardoor zij geen stabiele basis heeft gehad en geen duurzaam onvoorwaardelijk beschikbare hechtingsfiguren heeft ervaren.

Op dit moment woont [minderjarige] bij de stiefmoeder. De ouders hebben zich lange tijd verzet tegen het wonen van [minderjarige] bij de stiefmoeder. Ook is er lange tijd sprake geweest van een verstoorde communicatie tussen de vader, de moeder en de stiefmoeder. Dat de ouders nu wel achter het wonen bij de stiefmoeder staan, geeft [minderjarige] niet de rust en zekerheid, dat zij ook bij dit standpunt zullen blijven. Er is weer sprake van contact tussen [minderjarige] en de vader maar het moet nog blijken of dit structureel en stabiel gaat verlopen. [minderjarige] wijst het contact met de moeder nog af. Op dit moment zijn beide ouders in contact met de hulpverlening en zijn zij bereid om mee te werken en om met elkaar over [minderjarige] afspraken te maken. De ouders staan op dit moment achter de plaatsing van [minderjarige] bij de stiefmoeder, waarvan de plaatsing ook is goedgekeurd door [hulpverlening] . Beide ouders willen contact met [minderjarige] , waarbij de moeder bereid is om het tempo van [minderjarige] te volgen, aangezien [minderjarige] dit nu nog niet wil. [minderjarige] doet het goed op school en kan met stiefmoeder praten als zij zich niet fijn voelt.

Om de door de Raad genoemde doelen te bereiken, is het van belang dat de hulp vanuit [jeugdorganisatie] en [hulpverlening] wordt voortgezet. Ook moet er duidelijkheid komen over de plek waar [minderjarige] gaat opgroeien, nu de vader de wens heeft geuit dat [minderjarige] in de toekomst bij hem gaat wonen.

Volgens de Raad is het in het belang van [minderjarige] dat zij bij de stiefmoeder blijft wonen. Daarbij is belangrijk dat zij vanuit rust kan gaan werken aan haar individuele doelen. Verder moeten er vaste afspraken komen over het contact met de vader en of en op welke wijze er weer contact kan zijn met de moeder. Tijdens dat traject moet onderzocht worden op welke wijze de ouders een rol kunnen spelen in het leven van [minderjarige] en of er een mogelijkheid is of zij bij één van haar ouders kan gaan wonen. Om dit traject te laten slagen, is het noodzakelijk dat de GI als neutrale derde de regie hierover gaat voeren. Een uithuisplaatsing voor [minderjarige] is noodzakelijk omdat [minderjarige] bij de stiefmoeder woont en het in haar belang is dat zij hier op dit moment blijft wonen. Wat betreft de duur van de uithuisplaatsing adviseert de Raad ook twaalf maanden omdat er de hulpverlening pas kort geleden gestart is en er nu pas gestart kan worden met behandeling. Er is sprake van langdurige problematiek waarbij het tijd nodig heeft om aan de bestaande patronen te werken. Dit hangt samen met de inschatting dat voor [minderjarige] een termijn van twaalf maanden aanvaardbaar is om onzekerheid over haar toekomstperspectief te verdragen.

4.2. De stiefmoeder staat achter het verzoek van de Raad. Zij ziet dat het het ene moment goed gaat met [minderjarige] en het andere moment weer niet. De ene week is [minderjarige] heel rustig en de andere week is zij depressief en zoekt zij de grenzen op. De stiefmoeder zorgt al jaren voor [minderjarige] . Zij ziet dat er nu zoveel veranderingen voor [minderjarige] zijn dat die grote moeite heeft om daar mee om te gaan. De stiefmoeder krijgt ondersteuning van [jeugdorganisatie] en van het Jeugdteam. De stiefmoeder probeert de gegeven adviezen op te volgen maar dit is niet altijd gemakkelijk in de praktijk. Zij kan zich vinden in de door de Raad gestelde doelen. Volgens de stiefmoeder kan zij sinds kort zakelijk met de vader overleggen over [minderjarige] maar het zou volgens haar fijn zijn als er een neutrale figuur komt, die meekijkt. De stiefmoeder heeft er nog onvoldoende vertrouwen in dat zij en de vader blijvend met elkaar kunnen overleggen.

Volgens de stiefmoeder krijgt [minderjarige] op dit moment al veel hulp en moet er goed gekeken worden of zij niet overvraagd wordt. De stiefmoeder maakt zich grote zorgen over de contacten die [minderjarige] heeft met jongens. Zij heeft ontdekt dat [minderjarige] onbeschermde seks heeft met jongens, als de stiefmoeder niet thuis is. Dit gerucht is verspreid in de woonplaats van [minderjarige] en is ter ore gekomen van de jongste zoon van de stiefmoeder. [minderjarige] heeft toegegeven dat zij deze contacten heeft gehad en dat er daarbij geen voorbehoedsmiddel is gebruikt. Volgens [minderjarige] is zij niet gedwongen tot deze contacten. De stiefmoeder kijkt met [minderjarige] naar een geschikt voorbehoedsmiddel.

4.3. Door en namens de vader wordt aangegeven dat hij zelf een moeilijke periode achter de rug heeft. Inmiddels is de verstandhouding met de stiefmoeder hersteld. Ook vindt de vader het fijn dat hij weer contact heeft met [minderjarige] . Volgens de vader zijn de spanningen tussen hem en [minderjarige] waarschijnlijk ontstaan omdat zij hem niet goed begrepen heeft. De werkrelatie met de gemeente is onder druk komen te staan omdat volgens de vader de financiering van de benodigde hulp niet snel geregeld werd. De vader heeft zich toen teruggetrokken uit het contact omdat hij het idee had dat zijn bemoeienis alleen maar contra-productief werkte. Uit deze situatie is mogelijk het beeld ontstaan van een vader, die niet bereid was om mee te werken aan de benodigde hulpverlening. De vader wil er juist graag zijn voor [minderjarige] . Het liefst zou hij zelf voor haar gaan zorgen. Op het moment dat [minderjarige] daar aan toe is, is de vader bereid om te regelen dat zij bij hem gaat wonen. De vader heeft moeite met de houding en het gedrag van de moeder. Hoe zij met de situatie en de problemen omgaat, roept bij de vader bedenkingen en twijfels op. Volgens de vader is er inmiddels voldoende hulpverlening betrokken bij [minderjarige] . Er is volgens hem al een begeleider die daarover de regie voert. De vader is ervan overtuigd dat de hulpverlening die er nu is, in staat is om met alle betrokkenen positieve stappen te zetten. De vader heeft een nieuwe baan, waarbij hij minder uren hoeft te werken en waardoor hij dus meer beschikbaar kan zijn voor [minderjarige] . De vader erkent dat er in het verleden dingen mis zijn gegaan. Hij heeft hieruit echter lering getrokken. De vader staat achter een plaatsing van [minderjarige] bij de stiefmoeder voor zolang [minderjarige] dat zelf wil. Hij heeft in het verleden in een boze bui gezegd dat hij niet wil dat [minderjarige] bij de stiefmoeder woont maar dit ziet hij inmiddels anders.

Met het oog op de recente ontwikkelingen heeft de vader met de stiefmoeder besloten om [minderjarige] tijdelijk bij zijn ouders in [plaats] te laten verblijven. De vader hoopt dat [minderjarige] zich ervan bewust gaat worden dat zij zo niet verder kan. De vader en de stiefmoeder vormen op dit punt een front tegen [minderjarige] , waardoor die nu beseft dat zij hen niet meer tegen elkaar kan uitspelen. Volgens de vader is de situatie zoals deze nu is, niet te vergelijken met de situatie die door de Raad is onderzocht. De vader en de stiefmoeder hebben elkaar kunnen vinden in de opvoeding van [minderjarige] . De vader heeft er het volste vertrouwen in dat hij er samen met de stiefmoeder en de huidige hulpverlening uit gaan komen. Een ondertoezichtstelling en een uithuisplaatsing van [minderjarige] voegt volgens de vader dan ook niets toe. De vader vraagt dan ook om het verzoek van de Raad af te wijzen.

4.4. De GI staat achter het verzoek van de Raad. De GI wil vanuit samenwerking naast [minderjarige] en haar ouders en opvoeders gaan staan. Het is volgens de GI heel belangrijk dat het verdere verloop van de hulpverlening en de ontwikkeling van [minderjarige] goed wordt gevolgd. Als de zorgen over [minderjarige] gaan toenemen, zal de hulpverlening moeten worden opgeschaald. Voorkomen moet worden dat er opnieuw aan [minderjarige] getrokken gaat worden. Volgens de GI is de herstelde verstandhouding tussen de vader en de stiefmoeder nog maar heel pril. De GI heeft niet meteen een vaste jeugdbeschermer beschikbaar voor [minderjarige] maar zij gaat, gelet op de recente ontwikkelingen, intern bespreken of er aan [minderjarige] een hogere prioritering gegeven kan worden.

5 De beoordeling

5.1. Uit de stukken blijkt dat de moeder van [minderjarige] is geboren in voormalig Joegoslavië. Haar nationaliteit is niet geregistreerd in de Basisregistratie Personen. De kinderrechter gaat er dan vanuit dat de moeder de Joegoslavische nationaliteit heeft. De kinderrechter stelt daarnaast vast dat, hoewel [minderjarige] momenteel in [plaats] (België) verblijft, haar gewone verblijfplaats bij haar stiefmoeder in Nederland is.

5.2. Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse kinderrechter bevoegd om te beslissen op het verzoek van de Raad. De kinderrechter zal hierbij het Nederlands recht toepassen.

5.3. In artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW) is bepaald dat de kinderrechter een minderjarige onder toezicht kan stellen van een GI, als een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en

a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en

b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat zijn te dragen.

5.4. In artikel 1:265b BW is bepaald, dat de kinderrechter de GI op haar verzoek kan machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen, als het noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van zijn geestelijke of lichamelijke gesteldheid.

5.5. De kinderrechter is van oordeel dat aan de voorwaarden voor een ondertoezichtstelling is voldaan. De kinderrechter legt hieronder uit waarom.

5.6. De ontwikkeling van [minderjarige] wordt ernstig bedreigd omdat zij in haar vroege jeugd al op veel verschillende plekken heeft gewoond en zij verschillende opvoeders heeft gehad. Hierdoor heeft [minderjarige] geen stabiele opvoedsituatie mogen ervaren en heeft zij geen duurzaam beschikbare hechtingsfiguur mogen ervaren. Als gevolg hiervan laat [minderjarige] nu gedragsproblemen zien. [minderjarige] is erg wisselend in haar emoties en buien. Het ene moment is zij depressief en het andere moment kan zij heel boos worden. Ook geeft zij aan zich vaak verdrietig te voelen. [minderjarige] vindt het lastig dat haar ouders lange tijd niet achter haar wens hebben kunnen staan om bij de stiefmoeder te blijven wonen. Hierdoor blijft [minderjarige] in onzekerheid over waar zij mag gaan opgroeien. Daar komt bij dat het contact tussen [minderjarige] en haar vader pas recent is hersteld en dat zij het contact met de moeder momenteel afwijst. Voor [minderjarige] is het belangrijk dat er iemand komt die gaat meekijken of en op welke wijze er weer contact kan zijn tussen haar en haar ouders. Het baart de kinderrechter daarnaast grote zorgen dat [minderjarige] risicovol contact zoekt met jongens. Dat heeft ertoe geleid dat de vader en de stiefmoeder hebben besloten om [minderjarige] bij haar grootouders in [plaats] onder te brengen. Hiermee is [minderjarige] meer onder de invloedsfeer van de vader komen te staan. Er moet dan ook op worden toegezien dat [minderjarige] op korte termijn weer bij haar stiefmoeder gaat wonen omdat alle hulpverleningstrajecten in die opvoedsituatie zijn ingericht en het belangrijk is dat deze trajecten weer worden voortgezet.

5.7. De ernstige ontwikkelingsbedreiging kan niet of onvoldoende worden weggenomen met vrijwillige hulpverlening omdat de gezagdragende ouders van [minderjarige] steeds wisselend ten opzichte van de hulpverlening staan. De ouders zeggen nu dat zij bereid zijn om blijvend mee te werken aan de hulpverlening maar de kinderrechter is er niet van overtuigd geraakt dat beide ouders dit ook zullen gaan doen. De meewerkende houding van de vader is nog maar heel pril, terwijl hij tot voor kort volledig uit het contact met [minderjarige] en de hulpverlening is gegaan. De moeder van [minderjarige] is mede belast met het gezag over haar maar zij oefent dit gezag niet altijd naar behoren uit. De kinderrechter heeft het verzoek niet met haar kunnen bespreken, waardoor de kinderrechter geen zicht heeft op hoe de moeder er, gelet op de recente ontwikkelingen, nu in staat en wat haar rol gaat zijn in het leven van [minderjarige] . De kinderrechter is dan ook van oordeel dat er sprake is van een zeer complexe situatie en dat er een grote rol is weggelegd voor de GI om de regie te gaan voeren over de hulpverlening aan [minderjarige] , haar ouders en de stiefmoeder en om te gaan onderzoeken waar het perspectief van [minderjarige] ligt. Daarnaast zal de GI moeten gaan bezien of de thans betrokken hulpverlening toereikend is en waar deze zich op moet gaan richten. Daarbij zal er op korte termijn gekeken moeten worden wanneer [minderjarige] weer terugkeert bij de stiefmoeder en of de hulpverlening aan [minderjarige] wel doorloopt, nu zij bij haar grootouders in [plaats] is. De kinderrechter gaat er hierbij vanuit dat de GI zich intern gaat beraden of [minderjarige] een hogere prioritering kan krijgen.

5.8. De ondertoezichtstelling is daarom in dit geval dringend noodzakelijk. De kinderrechter ziet daarbij ook dat de vader en de stiefmoeder samen hebben gewerkt aan het verbeteren van hun verstandhouding en aan de wijze waarop zij de opvoeding van [minderjarige] vorm geven. De kinderrechter vindt dat zij daar een groot compliment voor verdienen. Het is voor [minderjarige] heel belangrijk dat haar opvoeders op een lijn komen te staan en dat voor haar duidelijk wordt aan welke afspraken zij zich dient te houden. De kinderrechter hoopt dat ook de moeder gaat werken aan het verbeteren van de onderlinge communicatie. De kinderrechter ziet hierin een aanleiding om de duur van de ondertoezichtstelling op dit moment te beperken tot zes maanden en om het resterende deel van het verzoek aan te houden, in afwachting van het verloop van de ondertoezichtstelling en van de opstelling van de ouders jegens de GI en de hulpverlening. De kinderrechter stelt [minderjarige] dan ook vooralsnog onder toezicht voor de duur van zes maanden, onder de aanhouding van het resterende deel.

5.9. Ook is de kinderrechter van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding. Met de Raad is de kinderrechter van oordeel dat het voor [minderjarige] belangrijk is dat zij bij de stiefmoeder kan blijven wonen. Omdat [minderjarige] onder toezicht is gesteld van de GI en zij niet bij één van haar gezagdragende ouders woont, is het wettelijk gezien noodzakelijk dat er een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] wordt verleend. De kinderrechter zal ook dit deel van het verzoek toewijzen voor de duur van zes maanden, onder aanhouding van het resterende deel.

5.10. De kinderrechter gaat ervan uit dat de GI uiterlijk vier weken vóór de afloop van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] schriftelijk informeert over het verloop van de hulpverlening en of een verlenging van de maatregelen nog noodzakelijk is.

5.11. De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

6 De beslissing

De kinderrechter:

6.1. stelt [minderjarige] onder toezicht van de Stichting Jeugdbescherming Brabant met ingang van 8 augustus 2025 tot 8 februari 2026;

6.2. verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg, zijnde bij de stiefmoeder mevrouw [de stiefmoeder] , met ingang van 8 augustus 2025 tot 8 februari 2026;

6.3. houdt de behandeling van het verzoek voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting, gelegen voor 8 februari 2026, tegen welke zitting de Raad, de GI, de vader, de moeder en de stiefmoeder dienen te worden opgeroepen;

6.4. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen: