ECLI:NL:RBZWB:2025:5528 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 29 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/9653 NOW
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
(gemachtigde: mr. H.J.J. Verhoeven).
1. Deze uitspraak gaat over de vaststelling van de definitieve tegemoetkoming op grond van Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (Now-3) en de daarmee verband houdende terugvordering.
Procesverloop
2. Met het besluit van 8 mei 2023 (primair besluit) heeft de minister aan eiseres medegedeeld dat het definitieve bedrag van de tegemoetkoming op grond van de Now-3 niet kan worden berekend, omdat daartoe geen aanvraag is ingediend. De minister heeft aangegeven dat eiseres het voorschot van in totaal € 10.671,- moet terugbetalen. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 31 juli 2023 heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van de minister deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde zijn zonder voorafgaand bericht niet op de zitting verschenen. Beoordeling door de rechtbank
Totstandkoming van het bestreden besluit
3. Eiseres is eigenaresse van de [kapperszaak] . Zij heeft op 23 december 2020 een aanvraag ingediend op grond van de Now-3. De minister heeft met het besluit van 29 december 2020 eiseres een tegemoetkoming van € 9.781,- toegekend. Op basis hiervan is een voorschot van € 7.824,- uitbetaald. Met het besluit van 16 februari 2021 heeft de minister aangegeven dat bij de berekening van de Now-3 onjuiste gegevens zijn gebruikt en dat eiseres recht heeft op een nabetaling van € 2.847,-.
In de brieven van 1 juli 2022, 31 oktober 2022 en 24 januari 2023 heeft de minister eiseres gewezen op het feit dat zij uiterlijk 22 februari 2023 een definitieve berekening van de Now-3 kan aanvragen. In de brief van 28 februari 2023 heeft de minister eiseres erop gewezen dat zij de aanvraag voor de definitieve berekening uiterlijk tot en met 19 april 2023 kan indienen. In de brieven heeft de minister benadrukt dat bij niet tijdige aanvraag het voorschot moet worden terugbetaald.
Met het primaire besluit heeft de minister aan eiseres medegedeeld dat het definitieve bedrag van de tegemoetkoming niet kan worden berekend, omdat daartoe geen aanvraag is ingediend. De minister heeft aangegeven dat eiseres het voorschot van in totaal € 10.671,- moet terugbetalen. Tegen dit besluit heeft eiseres bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit heeft de minister het bezwaar ongegrond verklaard.
Bestreden besluit
4. De minister stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres van 4 oktober 2021 tot en met 22 februari 2023 de mogelijkheid heeft gehad om een aanvraag voor de definitieve tegemoetkoming op grond van de Now-3 in te dienen. Deze termijn is later verlengd tot en met 19 april 2023. Gedurende deze periode heeft eiseres niet geprobeerd om een aanvraag in te dienen. Eerst op 6 en 7 juli 2023 heeft zij pogingen gedaan om de definitieve aanvraag in te dienen. De minister heeft aangegeven via verschillende kanalen werkgevers te hebben geïnformeerd dat zij de definitieve tegemoetkoming moesten aanvragen. Het is de verantwoordelijkheid van de werkgever dit tijdig aan te vragen. De minister blijft bij het standpunt dat eiseres het voorschot van in totaal € 10.671,- moet terugbetalen.
Beroepsgronden
5. Eiseres heeft aangegeven dat haar [kapperszaak] te maken heeft gehad met een verplichte sluiting als gevolg van een lockdown. Het moeten terugbetalen van een voorschot enkel door het te laat indienen van de aanvraag is in strijd met het doel van de wet.
Eiseres had problemen met het UWV-portaal. Haar inloggegevens bleken niet meer gekoppeld aan het UWV-portaal van [kapperszaak] , maar aan een oude eenmanszaak van eiseres. Dit probleem is meerdere malen bij het UWV gemeld, maar niet opgelost. Het is onmogelijk om aanvragen bij het UWV te doen namens [kapperszaak] , en het is dus ook niet mogelijk geweest om de definitieve tegemoetkoming tijdig aan te vragen. Eiseres heeft diverse algemene mails ontvangen over het aanvragen van definitieve tegemoetkomingen, maar die waren zo algemeen en voor zowel regelingen waar wel als niet aan is deelgenomen, dat zij geen verdere actie heeft ondernomen. De brieven waarvan het UWV zegt dat ze zijn verstuurd, zijn niet aangekomen bij eiseres. De eerste brief die eiseres heeft ontvangen is het besluit van 8 mei 2023, waarbij de subsidie is vastgesteld op nihil en het voorschot is teruggevorderd. Het niet tijdig indienen van de aanvraag is eiseres niet aan te rekenen.
Eiseres heeft in de coronatijd een schuldenlast opgebouwd van in totaal € 51.517,-. Het lukt nu net om de schulden maandelijks af te lossen en de onderneming met de daaraan gekoppelde werkgelegenheid in stand te houden. Een extra schuld kan niet worden afgelost. Dat zou het einde van de onderneming betekenen. Eiseres wijst erop dat volgens haar berekening de definitieve tegemoetkoming € 14.228,- dient te bedragen, wat betekent dat zij nog een bedrag van € 3.557,- van de minister tegoed heeft.
Waar gaat deze zaak over?
6. De rechtbank beoordeelt hierna of de minister in redelijkheid de definitieve tegemoetkoming heeft vastgesteld op nihil en het betaalde voorschot van € 10.671,- heeft teruggevorderd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6.1. De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
De bevoegdheid om de tegemoetkoming lager vast te stellen
7. De rechtbank stelt vast dat de definitieve aanvraag kon worden ingediend tot en met 22 februari 2023
7.1. Omdat het hier om een subsidievaststelling gaat, is naast de Now ook titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. In het bestreden besluit heeft de minister aangegeven dat de beslissing is genomen op grond van onder meer artikel 4:46 van de Awb. Op grond van artikel 4:46, tweede lid, onder b, van de Awb kan de subsidie lager worden vastgesteld indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen.
7.2. Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister aangegeven dat niet langer het in het verweerschrift opgenomen standpunt wordt ingenomen dat de artikelen 4:44 en 4:47 van de Awb de wettelijke grondslag vormen voor de lagere subsidievaststelling. Artikel 4:46, tweede lid, van de Awb biedt de grondslag voor de lagere vaststelling. Het bestreden besluit moet zo worden gelezen dat van de bevoegdheid genoemd in artikel 4:46, tweede lid, onder b, van de Awb gebruik is gemaakt, omdat niet is voldaan aan de verplichting om binnen de gestelde termijn de aanvraag om subsidieverlening in te dienen. De rechtbank kan dit standpunt volgen. Dat betekent dat de minister de bevoegdheid toekomt de subsidie lager vast te stellen.
Belangenafweging bij de lagere vaststelling
8. Dit betekent echter niet zonder meer dat de minister de subsidie ook altijd lager moet vaststellen. De minister heeft in de toepassing van artikel 4:46, tweede lid, onder b, van de Awb een discretionaire bevoegdheid en zal daarom een belangenafweging moeten maken. De minister heeft pas in het verweerschrift een kenbare belangenafweging gemaakt en zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat de subsidievaststelling onevenredig is in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Dat betekent dat aan het bestreden besluit een motiveringsgebrek kleeft. De rechtbank komt hier later in deze uitspraak op terug.
8.1. In het verweerschrift heeft de minister toegelicht dat zonder aanvraag van de werkgever niet kan worden vastgesteld of de subsidie rechtmatig is verstrekt. Het is van belang dat er binnen een reële termijn de rechtmatigheid van de subsidies kan worden vastgesteld en dat de minister zich daarover kan verantwoorden. Het hanteren van een uiterste aanvraagtermijn is volgens de minister op zichzelf legitiem en in het algemeen belang. Zo wordt voorkomen dat subsidiegeld terechtkomt bij werkgevers zonder dat kan worden vastgesteld of er wel recht op is. Een strikte aanvraagtermijn bevordert dat aanvragen niet later worden ingediend dan nodig is, wat volgens de minister bijdraagt aan een doelmatige uitvoeringspraktijk.
De rechtbank volgt het standpunt van de minister dat er een zwaarwegend belang is bij een juiste vaststelling van de tegemoetkomingen, vanuit het oogpunt van een zorgvuldige besteding van publieke middelen. Een strikt gehanteerde fatale aanvraagtermijn is daarom legitiem en in het algemeen belang.
8.2. De rechtbank stelt voorop dat het de verantwoordelijkheid van eiseres is om bij het indienen van een aanvraag om een tegemoetkoming op de hoogte te zijn van de voorwaarden en termijnen die daarbij gelden. De uiterste datum voor het indienen van de aanvraag voor de vaststelling is opgenomen in artikel 24, eerste lid, van de Now-3. Met het aanvragen van de voorschotbeschikking heeft eiseres verklaard alle verplichtingen te kennen die horen bij de tegemoetkoming op grond van de Now. Deze verklaring is onderdeel van het aanvraagformulier. Dat eiseres dacht dat de algemene e-mailberichten van de minister inzake definitieve tegemoetkomingen niet op haar situatie zagen, komt voor haar eigen rekening en risico.
8.2.1. De minister heeft eiseres met de brieven van 1 juli 2022, 31 oktober 2022 en 24 januari 2023 gewezen op de verplichting om uiterlijk 22 februari 2023 de definitieve berekening aan te vragen. Omdat eiseres op die datum nog geen aanvraag had gedaan, heeft de minister met de brief van 28 februari 2023 met toepassing van artikel 4:44, derde lid, van de Awb de aanvraagtermijn verlengd en eiseres tot en met 19 april 2023 in de gelegenheid gesteld om de aanvraag alsnog in te dienen. In de brieven heeft de minister vermeld dat, indien eiseres niet of te laat een definitieve berekening aanvraagt, zij het ontvangen voorschot moet terugbetalen. De laatste drie brieven zijn verstuurd naar het bij de minister laatst bekende adres van eiseres, wat eiseres ook bij de aanvraag om de Now-3 subsidie heeft vermeld ( [adres] ) [plaats 2] ). Tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft de gemachtigde van eiseres bevestigd dat dit het juiste adres is. Geen van de brieven van de minister is retour gekomen. Het niet ontvangen van brieven moet dan ook voor rekening en risico van eiseres blijven.
In het verweerschrift heeft de minister verder toegelicht dat het verzenden van herinneringsbrieven als service moet worden gezien. Ook zonder deze brieven had het eiseres duidelijk moeten zijn dat zij een definitieve vaststelling moest aanvragen. Bij de aanvraag heeft zij immers aangegeven bekend te zijn met de voorwaarden die bij de Now gelden en ook bij de toekenningsbeslissing van het voorschot van 29 december 2020 is zij gewezen op het feit dat zij nog een aanvraag moet indienen voor de definitieve berekening en is zij gewezen op de website van het UWV voor de laatste informatie hierover. Daarbij komt dat eiseres de vaststelling van de Now-1 subsidie wel tijdig heeft aangevraagd. Zij was dus bekend met de te volgen procedure en het bestaan van een dwingende aanvraagtermijn. De rechtbank kan de minister hierin volgen.
8.3. De minister heeft in het verweerschrift toegelicht dat in voorkomende gevallen na sluiting van het aanvraagloket een werkgever alsnog in de gelegenheid kan worden gesteld om een aanvraag definitieve vaststelling in te dienen. Die uitzonderingsgevallen zijn opgenomen in het buitenwettelijk begunstigend beleid van de minister. Een van de uitzonderingen is wanneer is vastgesteld dat de werkgever binnen de gestelde aanvraagtermijn heeft ingelogd en via het aanvraagloket heeft geprobeerd een aanvraag definitieve vaststelling in te dienen. Tevens wordt een uitzondering gemaakt wanneer de werkgever voor sluiting van de aanvraagtermijn om uitstel heeft verzocht en dat uitstel is gehonoreerd.
8.3.1. Eiseres heeft betoogd problemen te hebben ondervonden bij het inloggen in het UWV-portaal. In het verweerschrift is toegelicht dat niet kan worden achterhaald wat eiseres kreeg te zien na inloggen met e-herkenning. Uit het systeem van de minister is gebleken dat eiseres op 6 en 7 juli 2023, derhalve ruim twee maanden na de datum van sluiting van het portaal, voor het eerst pogingen heeft ondernomen om een aanvraag definitieve vaststelling in te dienen. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft de minister een print-screen bij het verweerschrift gevoegd. Voor zover de minister bekend, heeft eiseres pas op 7 juli 2023 voor het eerst melding gemaakt van het probleem met het werkgeversportaal (zie telefoonnotitie bij de aangeleverde stukken). Eiseres heeft dit gemotiveerde en onderbouwde standpunt niet gemotiveerd weersproken zodat de rechtbank daarvan zal uitgaan. Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister verder toegelicht dat intern is nagegaan of er storingen zijn geweest met e-herkenning. Volgens de minister zijn er wel tijdelijke storingen geweest, maar hebben deze niet langer geduurd dan enkele uren. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank niet gebleken dat eiseres gedurende de opengestelde periode bij de minister heeft gemeld dat er een probleem was met het portaal. Evenmin is om uitstel voor het indienen van de aanvraag verzocht. Van een eerdere poging van eiseres, binnen de gestelde termijn, om een aanvraag in te dienen is dan ook niet gebleken.
De rechtbank volgt de minister in het standpunt dat als het digitaal aanvragen niet lukte, het op de weg van eiseres had gelegen om daarvan melding te maken bij de minister. Eiseres had de aanvraag schriftelijk of desnoods telefonisch in kunnen dienen om de tijdigheid van de aanvraag te waarborgen. Dat is niet gebeurd. De gevolgen hiervan dienen voor haar rekening en risico te blijven. De minister heeft in de situatie van eiseres geen toepassing hoeven geven aan het buitenwettelijk beleid.
8.4. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister in de door eiseres geschetste omstandigheden geen reden heeft hoeven zien om de belangen van eiseres zwaarder te laten wegen dan het belang van een zorgvuldige besteding van publieke middelen dat de minister dient. De minister kon de definitieve tegemoetkoming dan ook op nihil vaststellen.
Terugvordering
9. Op grond van artikel 25 van de Now-3 en op grond van artikel 4:95, vierde lid, van de Awb heeft de minister een discretionaire bevoegdheid om het onverschuldigd betaalde voorschot geheel of gedeeltelijk terug te vorderen van de subsidieontvanger. Op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb moet beoordeeld worden of de nadelige gevolgen van de terugvordering voor eiseres niet onevenredig zijn in verhouding met de doelen die met het besluit worden gediend.
9.1. Eiseres stelt dat zij al schulden heeft opgebouwd in coronatijd en dat de extra schuld van € 10.671,- niet kan worden afgelost. Dat zou het einde van de onderneming betekenen.
9.2. De minister heeft het te veel betaalde voorschot van € 10.671,- in het geheel van eiseres teruggevorderd. In het bestreden besluit is niet gemotiveerd waarom de minister het totale bedrag terugvordert en welke belangenafweging is gemaakt. Aan het bestreden besluit kleeft dus ook op dit punt een motiveringsgebrek. De rechtbank komt hier in rechtsoverweging 10.1 op terug.
9.3. In het verweerschrift en ter zitting heeft de minister het standpunt ingenomen dat eiseres tot op heden niet met relevante stukken heeft aangetoond dat sprake is van een financiële noodsituatie die eventueel wordt verergerd door het moeten terugbetalen van het voorschot. Ook is niet aannemelijk geworden dat er sprake is van een dreigend faillissement of gedwongen ontslag van werknemers. Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister toegelicht dat met eiseres een (ruime) betalingsregeling is getroffen en dat zij € 194,- per maand terugbetaalt, gedurende een termijn van vijf jaar. Zij komt haar betalingsverplichtingen tot op heden correct na. Nu eiseres haar gestelde financiële noodsituatie niet met stukken heeft onderbouwd, ziet de minister geen aanleiding om gebruik te maken van de bevoegdheid om op grond van het kwijtscheldingsbeleid de schuld van eiseres kwijt te schelden.
9.4. De rechtbank overweegt dat de minister met de in het verweerschrift en ter zitting gegeven toelichting in voldoende mate de belangen van eiseres heeft betrokken bij het besluit om tot terugvordering over te gaan. De rechtbank is van oordeel dat de volledige terugvordering door de minister van de onverschuldigd betaalde voorschotten op grond van de Now-3 niet onevenredig is.
Gevolgen motiveringsgebreken
10. Zoals de rechtbank hiervoor al heeft geconstateerd kleven er meerdere motiveringsgebreken aan het bestreden besluit. In het bestreden besluit is geen belangenafweging opgenomen voor wat betreft de lagere vaststelling van de tegemoetkoming en voor wat betreft de terugvordering.
10.1. De rechtbank is echter tot de conclusie gekomen dat het bestreden besluit op de inhoud niet hoeft te worden vernietigd. Eiseres is door de motiveringsgebreken niet in haar belangen benadeeld. Zij heeft in beroep geen specifieke gronden aangevoerd die zien op deze motiveringsgebreken. De rechtbank ziet daarom aanleiding om de motiveringsgebreken met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.
Conclusie en gevolgen
11. Het beroep is ongegrond. Vanwege de geconstateerde motiveringsgebreken heeft eiseres recht op terugbetaling van het griffierecht. Er zijn geen proceskosten van de zijde van eiseres gebleken die voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep ongegrond;
-
bepaalt dat de minister het griffierecht van € 365,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. E.A. Vermunt, griffier, op 29 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid om de uitspraak te ondertekenen.
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Bijlage – wettelijke bepalingen
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:44, eerste en derde lid
1. Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, dient de subsidieontvanger na afloop van de activiteiten of het tijdvak waarvoor de subsidie is verleend een aanvraag tot vaststelling van de subsidie in […]
3. Indien voor de indiening van de aanvraag tot vaststelling geen termijn is bepaald of de aanvraag na afloop van de daarvoor bepaalde termijn niet is ingediend kan het bestuursorgaan de subsidie-ontvanger een termijn stellen binnen welke de aanvraag moet zijn ingediend.
Artikel 4:46, eerste en tweede lid
1. Indien een beschikking tot subsidieverlening is gegeven, stelt het bestuursorgaan de subsidie overeenkomstig de subsidieverlening vast.
2. De subsidie kan lager worden vastgesteld indien:
a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden; b. de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen; c. de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op de aanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of d. e subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.
Artikel 4:95, vierde lid Betaalde voorschotten worden verrekend met de te betalen geldsom. Onverschuldigd betaalde voorschotten kunnen worden teruggevorderd.
Artikel 6:22 Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Derde tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid
Artikel 24. Subsidievaststelling, eerste lid De werkgever vraagt de vaststelling van de subsidie voor de derde tranche aan na 3 oktober 2021 en uiterlijk op 22 februari 2023 en voor de vierde en vijfde tranche na 30 januari 2022 en uiterlijk op 22 februari 2023. De vaststelling van de subsidie wordt voor elke tranche afzonderlijk aangevraagd door middel van een door de Minister vast te stellen formulier. Artikel 7, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 25. Terugvordering Onverminderd artikel 4:95, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het verstrekte voorschot geheel of gedeeltelijk worden teruggevorderd van de subsidieontvanger, indien dit ten onrechte of voor een te hoog bedrag is verstrekt of indien niet aan de verplichtingen, bedoeld in artikel 12, 13 of 14, is voldaan.
Dit volgt uit artikel 24 van de Now-3.