ECLI:NL:RBZWB:2025:5321 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 3 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: - rk.nummer: 25-012848
Beslissing op het klaagschrift ex artikel 552a Sv van:
[klager] wonende te [adres],woonplaats kiezende ten kantore van mr. A.C. Tönis, Baronielaan 95, 4818 PC Breda
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken:
Op 17 juni 2025 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie, klager en mr. A.C. Tönis als gemachtigd advocaat van klager gehoord.
Namens klager wordt aangevoerd dat er onder klager honden in beslag zijn genomen. Ten tijde van de inbeslagname verbleef klager in het ziekenhuis. Het is klager niet duidelijk waarom de honden in beslag zijn genomen. Klager erkent dat het een tijdje niet goed is gegaan met zijn gezondheid. De honden betekenen echter alles voor klager. Klager verzoekt de rechtbank, mocht de rechtbank niet tot directe teruggave van de honden overgaan, om voorwaarden te stellen zodat de honden, op enig moment teruggegeven kunnen worden aan klager en de honden weer een thuis krijgen. De begeleidster van klager heeft kenbaar gemaakt de te stellen voorwaarden te willen nakomen en er zorg voor te willen dragen dat deze voorwaarden nageleefd worden. Klager wil zijn honden graag terug.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond dient te worden verklaard. De honden werden sterk vermagerd en verwaarloosd aangetroffen op het adres van klager. Zo zaten de honden in een te kleine bench, hadden geen toegang tot (schoon) drinkwater, werd de nodige zorg onthouden en ervoeren de honden diverse medische problemen zoals door een dierenarts werd geconstateerd. De woning van klager was ernstig vervuild en rook naar urine en uitwerpselen. Klager werd in bed aangetroffen en wist te vertellen dat de honden een dag eerder voor het laatst eten zouden hebben gekregen. Omwonenden zouden reeds meerdere maanden problemen hebben met klager. Teruggave onder voorwaarden is, binnen de klaagschriftprocedure, juridisch onmogelijk. Klager zal gedagvaard gaan worden wegens het onthouden van de nodige zorg aan de honden en de officier van justitie zal de rechtbank verzoeken de honden verbeurd te verklaren dan wel te (laten) onttrekken aan het verkeer. De officier van justitie vindt het niet hoogst onwaarschijnlijk dat de honden uiteindelijk verbeurd worden verklaard.
2 De beoordeling
De raadkamer van de rechtbank is bevoegd tot afdoening van het klaagschrift.
Het klaagschrift is tijdig ingediend en klager is ontvankelijk in zijn beklag. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat het onderzoek in raadkamer een summier karakter heeft. Dat betekent dat van de rechter niet kan worden gevraagd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak of ontnemingsprocedure te treden.
De rechtbank overweegt over het klaagschrift tegen het strafvorderlijk beslag dat is gelegd op grond van artikel 94 Sv als volgt.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, moet de rechter, bij een op grond van artikel 94 Sv gelegd beslag:
a. beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo nee,
b. de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp gelasten aan de beslagene, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende van dat voorwerp moet worden beschouwd.
In dit laatste geval moet het klaagschrift van de beslagene ongegrond worden verklaard.
Het beslag op de voorwerpen blijft gehandhaafd als er een strafvorderlijk belang is op grond van artikel 94 Sv. Dat is het geval wanneer:
-
de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen en/of
-
het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen en/of
-
het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
Niet ter discussie staat dat klager de eigenaar van de honden is. De rechtbank heeft gedurende de behandeling in raadkamer van klager vernomen dat de inbeslagname van de honden veel met klager doet. De rechtbank begrijpt dat de honden de steun en toeverlaat van klager zijn. Dat klager het beste met zijn honden voorheeft blijkt ook uit wat klager in raadkamer aan de rechtbank heeft verteld waarbij hij wil dat de voorwaarde wordt gesteld dat de honden een ander (tijdelijk) thuis krijgen, zolang het lastig is voor hem om voor de honden te zorgen.
De rechtbank dient binnen het summier toetsingskader van de raadkamerbehandeling te oordelen of het juist is, vanuit de belangen van strafvordering bezien, om de honden terug te geven aan klager.
De rechtbank merkt in dat kader het volgende op. De honden werden op 30 april 2025 onder, zo begrijpt de rechtbank, erbarmelijke omstandigheden in beslag genomen uit het huis van klager. Bij monde van de officier van justitie zal klager nog strafrechtelijk vervolgd gaan worden voor het onthouden van de nodige zorg aan zijn honden. Gelet op wat de rechtbank in het raadkamerdossier heeft gelezen in de processen-verbaal en de verklaring(en) van de dierenarts is de rechtbank van oordeel dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, tot een verbeurdverklaring dan wel de onttrekking aan het verkeer van de honden zal komen. Over de gezondheid en het mentale welzijn van klager zijn, gezien de processen-verbaal van politie, bovendien de nodige zorgen. In raadkamer zegt klager dat het nog steeds niet zo goed met hem gaat. Feitelijk kan klager niet voor zijn honden zorgen.
Dit brengt met zich mee dat de rechtbank het klaagschrift tegen de voortduring van het beslag op de honden ongegrond zal verklaren.
Geheel ten overvloede merkt de rechtbank op dat de wet niet voorziet in de mogelijkheid dat de rechter die oordeelt in beklagzaken op grond van artikel 552a, eerste lid, Sv voorwaarden verbindt aan de teruggave van inbeslaggenomen goederen, zie daartoe (o.a.) ECLI:NL:HR:2021:1573, rechtsoverweging 2.7..
3 De beslissing
De rechtbank verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is op 3 juli 2025 genomen door mr. R.H.M. Pooyé rechter, in tegenwoordigheid van J. van ‘t Westende, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 3 juli 2025.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL Tegen deze beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na dagtekening van deze beslissing en door de klager binnen veertien dagen na de betekening van deze beslissing beroep in cassatieworden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden te 's-Gravenhage (artikel 552d lid 2 Wetboek van Strafvordering).