ECLI:NL:RBZWB:2025:4749 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 9 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/435305 / JE RK 25-870 Datum uitspraak: 9 juli 2025
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT, locatie Etten-Leur, hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI),
Over de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2011 in [geboorteplaats 1] , hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2014 in [geboorteplaats 2] , hierna te noemen: [minderjarige 2] ,
[minderjarige 3], geboren op [geboortedag 3] 2022 in [geboorteplaats 2] , hierna te noemen: [minderjarige 3] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder], hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats 1] ,
[de vader], hierna te noemen de vader, wonende in [woonplaats 2] .
1 Het verloop van de procedure
1.1 De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 13 mei 2025.
1.2 De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 9 juli 2025. Daarbij waren aanwezig en zijn gehoord:
-
de vader;
-
de moeder;
-
twee vertegenwoordigsters van de GI.
1.3 De ouders zijn tijdens de mondelinge behandeling bijgestaan door een tolk in de Arabische taal.
1.4 Met bijzondere toestemming was bij de mondelinge behandeling als toehoorder aanwezig de betrokken gezinsbegeleider vanuit GGZ, mevrouw [naam].
1.5 Gelet op hun leeftijd zijn de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld om hun mening over het verzoek kenbaar te maken tijdens een zogenoemd kindgesprek of via een brief aan de kinderrechter. Hiervan hebben zij geen gebruik gemaakt.
2 De feiten
2.1 De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
2.2 [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] wonen bij de moeder.
2.3 Bij beschikking van 15 juli 2024 heeft de kinderrechter [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] onder toezicht gesteld tot 15 juli 2025.
3 Het verzoek
3.1 De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] te verlengen voor de duur van een jaar en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
4 Het standpunt van de GI
4.1 De ouders zijn in 2014 vanuit Syrië naar Nederland gevlucht. Er bestaan zorgen over de minderjarigen. Zo vertonen zij allen een forse ontwikkelingsachterstand en hebben [minderjarige 1] en [minderjarige 2] trauma-gerelateerde klachten. [minderjarige 1] , die licht verstandelijk beperkt is, kan nog niet lezen en schrijven. Lange tijd was er geen duidelijkheid over zijn perspectief ten aanzien van onderwijs of dagbesteding. Inmiddels is duidelijk dat [minderjarige 1] komend schooljaar speciaal voortgezet onderwijs gaat volgen. [minderjarige 2] heeft in de afgelopen periode een negatieve houding laten zien. Zij zonderde zich af, deed niet mee aan lessen en heeft een weerstand tegen school, waardoor haar ontwikkelingsachterstand groter wordt. [minderjarige 3] had een verstoord dag- en nachtritme. Hij gaat nu naar een kinderdagverblijf en krijgt gelegenheid om sociale vaardigheden op te doen.
4.2 Eerder werd gezien dat de moeder niet over de juiste opvoedingsvaardigheden beschikt. Er zijn vermoedens dat de moeder belast wordt door grote trauma’s en tevens bestaat er een vermoeden dat zij een licht verstandelijke beperking heeft. Bij het gezin is intensieve hulpverlening betrokken vanuit GGZ. Dit werpt zijn vruchten af. De moeder krijgt les in praktische vaardigheden, zoals administreren en organiseren van het gezinsleven. Zij heeft zich steeds meer open durven te stellen en is nu bereid om de realiteit onder ogen te zien. Zij neemt handvatten en adviezen aan en handelt hier ook naar.
4.3 Waar de ouders eerder een beperkte bereidheid tot samenwerking toonden en er onvoldoende zicht was op de ernst van de ontwikkelingsproblematiek van de minderjarigen, wordt nu gezien dat er sprake is van een andere dynamiek; ouders stellen zich meewerkend en ondersteunend op. Een verlenging van de ondertoezichtstelling is nodig om deze positieve lijn te bestendigen en te verduurzamen. De positieve ontwikkeling is op dit moment nog pril, wat maakt dat een overdracht naar het vrijwillig kader te vroeg komt. Daarbij komt ook dat de behandeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] net is gestart en [minderjarige 1] binnenkort start met speciaal voortgezet onderwijs. Dit moet gemonitord worden.
5 Het standpunt van de ouders
5.1 De moeder brengt, samengevat, naar voren dat zij blij is met de hulpverlening die zij krijgt. Zij heeft steun aan de gezinsbegeleiders en wil het beste voor haar kinderen. Het belangrijkste daarbij is dat de kinderen naar school gaan. De moeder is akkoord met een verlenging van de ondertoezichtstelling.
5.2 De vader vult hier, samengevat, op aan dat ook hij akkoord is met het verzoek. Hij hoopt dat de gezinsbegeleiding door kan gaan. Voor de vader is het voornaamste dat zijn kinderen de juiste zorg krijgen, zodat zij later zelfstandig kunnen zijn.
6 De beoordeling
Wat zegt de wet?
6.1 Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
6.2 Volgens het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
Inhoudelijke beoordeling
6.3 Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is gebleken dat de ontwikkeling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] nog steeds ernstig wordt bedreigd. Zij hebben allen een forse ontwikkelingsachterstand en hebben hiervoor veel aandacht nodig. [minderjarige 1] heeft jaren geen onderwijs gevolgd en er zijn zorgen over zijn boosheid en agressie. [minderjarige 2] laat een negatieve houding zien en vertoont weerstand tegen school. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] ontvangen individuele behandeling en zijn aangemeld bij een psychiater voor verdere diagnostiek. Vermoed wordt dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] last hebben van trauma. In deze opvoedsituatie groeit ook [minderjarige 3] op.
6.4 Waar eerder werd gezien dat de ouders beperkte bereidheid tot samenwerking met de hulpverlening toonden en de juiste hulpverlening niet van de grond kwam, hebben zij in de afgelopen periode positieve stappen gezet. Bij het gezin is intensieve hulpverlening betrokken in de vorm van gezinsbegeleiding. De moeder neemt adviezen ter harte en doet daar ook wat mee. Zij stelt zich meer open en kwetsbaar op en laat zien de noodzaak van de hulpverlening te begrijpen.
6.5 De kinderrechter complimenteert de ouders voor deze positieve ontwikkeling. Gebleken is dat zij het beste voor hun kinderen willen en zich meewerkend en ondersteunend opstellen. Dit geeft vertrouwen voor de toekomst. Echter, omdat de positieve ontwikkeling nog pril is, komt een overdracht naar het vrijwillige kader te vroeg. Bovendien moet er, gelet op de complexheid van de problematiek, nog veel hulpverlening worden ingezet en staan er binnenkort veranderingen te gebeuren. Zo gaat [minderjarige 1] naar het speciaal voortgezet onderwijs en krijgen hij en [minderjarige 2] individuele behandeling. Samen met de GI ziet de kinderrechter de noodzaak dat de monitorende functie en verdere regievoering van de GI nodig is om terugval in oude patronen te voorkomen; het gaat nu goed en deze prille ontwikkeling moet gecontinueerd kunnen worden. De kinderrechter verwacht dat met hulp van de GI een verdere positieve ontwikkeling door zal zetten; het borgt doorgang van reeds ingezette hulpverlening, het borgt stabiliteit in het opvoedingsklimaat en het borgt zicht op de schoolgang. Op de langere termijn zal dit een positieve invloed hebben op de verdere ontwikkeling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] .
6.6 Gelet op het voorgaande is voldaan aan het wettelijke criterium zoals genoemd in artikel 1:255 BW. De kinderrechter zal daarom de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] verlengen voor de duur van een jaar.
Uitvoerbaar bij voorraad
6.7 De kinderrechter verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.
7 De beslissing
De kinderrechter:
7.1 verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] met ingang van 15 juli 2025 tot 15 juli 2026;
7.2 verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen: