Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2024:4158 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 20 juni 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2024:415820 juni 2024

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 23/3780 PW

(gemachtigde: mr. R.A. van den Heuvel),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland (het college), verweerder, (gemachtigde: [gemachtigde]).

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten van een forensisch onderzoek op grond van de Participatiewet.

Feiten en omstandigheden 2. Eiser ontvangt sinds 3 maart 2016 een uitkering op grond van de Participatiewet.

Beroepsgronden

3. Eiser stelt dat het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd is, omdat voor de toelichting daarvan verwezen wordt naar het advies van de commissie bezwaarschriften. Daarnaast stelt eiser dat de kosten noodzakelijk zijn om zijn rechten vast te stellen in het kader van (een) juridische procedure(s). In het kader van zijn gezondheid is er namelijk het nodige fout gegaan, waarvoor hij de desbetreffende instanties aansprakelijk houdt/wenst te houden. Verder stelt eiser dat hij tijdens de hoorzitting stil heeft gestaan bij de vragen die worden gesteld aan het Forensisch Deskundigen en Recherchebureau. Eiser overlegt ter onderbouwing de offerte van dit bureau. Daarnaast vermeldt eiser dat zijn klacht over de financiering van zijn studie in het kader van een re-integratietraject gegrond is verklaard. Verder beroept eiser zich op het rechtszekerheidsbeginsel.

Juridisch kader

4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

Motiveringsgebrek

5. Eisers stelling dat het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd is, omdat het college voor zijn motivering heeft verwezen naar het advies van de commissie bezwaarschriften, faalt naar het oordeel van de rechtbank. Niet in geschil is dat het advies bij het bestreden besluit is gevoegd, dat dit de motivering bevat en dat in het bestreden besluit naar de motivering van dit advies wordt verwezen. Hiermee is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de vereisten van artikel 3:49 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat het college in het bestreden besluit kon volstaan met een verwijzing naar de motivering in het advies van de commissie bezwaarschriften.[1]

Noodzakelijke kosten

6. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het college op goede gronden eisers aanvraag om bijzondere bijstand voor kosten van een forensisch onderzoek heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.

6.1. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.[2]

6.2. Tussen partijen is in geschil of de kosten van een forensisch onderzoek noodzakelijk zijn. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB ligt het op de weg van eiser als aanvrager van de bijzondere bijstand om die noodzaak aannemelijk te maken.[3]

6.3. Volgens vaste rechtspraak kan onder omstandigheden bijzondere bijstand worden verleend om in beoogde procedures grotere kansen op succes te hebben. Daarvan kan sprake zijn als er noodzaak bestaat voor het vergaren van bewijs en de daarmee te verbeteren procespositie. Het moet dan gaan om een actueel belang dat in verband met een voor de voorziening in de kosten van het bestaan noodzakelijk procedure die de noodzaak van bijstandsverlening of andere kosten van het bestaan kan verminderen of wegnemen. Bijzondere bijstand kan immers alleen verstrekt worden voor kosten van het bestaan. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de afwijzing door het college van de aanvraag om bijzondere bijstand een betrokkene niet de toegang tot de rechter in de beoogde procedures verhindert.[4]

6.4. Het college heeft in het bestreden besluit overwogen dat eiser er niet in is geslaagd om aannemelijk te maken dat het noodzakelijk is dat hij de kosten voor het forensisch onderzoek maakt. Ter zitting heeft het college aangegeven dat inmiddels duidelijk is dat eiser een aansprakelijkheidsprocedure tegen [ziekenhuis] overweegt en dat de vragen die het college had over de onderzoeksvragen en procedure zijn beantwoord. Het college heeft ter zitting overwogen dat eiser hiermee echter niet aannemelijk heeft gemaakt dat het noodzakelijk is om bewijs te vergaren en hij met het forensisch onderzoek zijn procespositie kan verbeteren.

6.5. De rechtbank is van oordeel dat het college op goede gronden heeft geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de kosten voor forensisch onderzoek noodzakelijk zijn. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser ter zitting heeft toegelicht dat in een eerder onderzoek door Medinon, weliswaar volgens eiser op basis van een onvolledig dossier, is geconcludeerd dat geen sprake is van chronische diverticulosis(itis).

Rechtszekerheidsbeginsel 7. Eiser heeft aangevoerd dat in het verleden een ander deskundigenonderzoek ook geaccordeerd is door het college. Dat onderzoek is – naar nu blijkt – onvolledig geweest, waardoor een nieuw onderzoek noodzakelijk is. Het is voor eiser onbegrijpelijk dat een onderzoek in het verleden wel vergoed werd door de bijzondere bijstand en nu niet. Eiser beroept zich dan ook op het rechtszekerheidsbeginsel.

Ter zitting heeft eiser toegelicht dat zijn advocaat een subsidie had aangevraagd en verkregen om Medinon een vooronderzoek te laten verrichten.

7.1. Het college heeft overwogen dat eiser geen gegevens heeft aangeleverd met betrekking tot zijn stelling dat hij voor een eerder medisch onderzoek wel een bijdrage heeft ontvangen van het college. Het is daardoor niet mogelijk om vast te stellen of eiser hieraan een gerechtvaardigd vertrouwen heeft mogen ontlenen dat ook de huidige aanvraag zou worden gehonoreerd.

7.2. Naar het oordeel van de rechtbank faalt het beroep van eiser op het rechtszekerheidsbeginsel, nu de kosten van het eerdere onderzoek niet zijn vergoed via de bijzondere bijstand.

Overige beroepsgronden 8. Eiser heeft daarnaast, onder verwijzing naar een gegronde klacht, aangevoerd dat hij door toedoen van het college zijn studie niet heeft kunnen afronden. Eiser is daardoor afhankelijk van een bijstandsuitkering. Voorkomen dient te worden dat hij weer in een schuldsaneringstraject belandt, aldus eiser.

8.1. Deze beroepsgronden doen naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit. De betaling van zijn studie en de klacht hierover vallen buiten de beoordeling van dit geding.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van C.M.A. Groenendaal, griffier, op 21 juni 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht Artikel 3:49 Ter motivering van een besluit of een onderdeel daarvan kan worden volstaan met een verwijzing naar een met het oog daarop uitgebracht advies, indien het advies zelf de motivering bevat en van het advies kennis is of wordt gegeven.

Participatiewet Artikel 35

1. Onverminderd paragraaf 2.2, heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, bedoeld in artikel 36, de studietoeslag, bedoeld in artikel 36b, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen.

Beleidsregels bijzondere bijstand gemeente Schouwen-Duiveland 2020 Artikel 7

1. Bijzondere bijstand is in principe mogelijk als:

a. geen beroep kan worden gedaan op een eigen netwerk, de sociale omgeving of voorliggende voorzieningen en de belanghebbende daarin voldoende eigen verantwoordelijkheid heeft getoond;

b. deze kosten niet voldaan kunnen worden uit de bijstandsnorm, het inkomen, vermogen en de individuele inkomenstoeslag;

c. geen beroep kan worden gedaan op de eigen reserveringscapaciteit voor algemene (duurzame) gebruiksgoederen;

d. sprake is van noodzakelijke kosten door bijzondere individuele omstandigheden;

e. een (wettelijke) voorliggende voorziening ontbreekt.

Artikel 12 In alle gevallen waarin deze beleidsregels niet voorzien of toepassing daarvan niet overeenkomt met de bedoeling van deze regels beslist het college.

Zie ook de uitspraak van de CRvB van 28 juni 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:2428).

Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 9 oktober 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3304).

Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 augustus 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2396).

Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 9 oktober 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3304).


Voetnoten

Zie ook de uitspraak van de CRvB van 28 juni 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:2428).

Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 9 oktober 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3304).

Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 augustus 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:2396).

Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 9 oktober 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3304).