Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2023:9159 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 18 december 2023

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2023:915918 december 2023

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 22/4973 WW

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beslissing om zijn uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) niet uit te betalen.

Het UWV heeft met het besluit van 3 mei 2022 aan eiser meegedeeld dat zijn ZW-uitkering niet wordt uitbetaald. Met het bestreden besluit van 15 september 2022 op het bezwaar van eiser is het UWV bij dit besluit gebleven.

Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

De rechtbank heeft het beroep op 30 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser en namens het UWV [naam] .

Met de beslissing van 30 maart 2023 heeft de rechtbank het onderzoek heropend om het UWV in de gelegenheid te stellen nader onderzoek te doen.

Het UWV heeft nader onderzoek gedaan. Met de brief van 15 juni 2023 heeft het UWV de resultaten van zijn onderzoek meegedeeld. De (nadere) onderzoeksgegevens geven het UWV geen aanleiding om zijn standpunt te wijzigen. Eiser heeft gereageerd op de onderzoeksgegevens, waarna het UWV nog een nadere reactie heeft gegeven.

De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een nadere zitting niet nodig vindt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om het aan te geven als zij toch op een zitting gehoord willen worden. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek op 6 december 2023 gesloten.

Totstandkoming van het besluit

1. Eiser was werkzaam bij [b.v.] Op 26 oktober 2022

hebben eiser en zijn werkgever een vaststellingsovereenkomst getekend. Partijen zijn overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 januari 2022 eindigt.

2. Met ingang van 3 januari 2022 is aan eiser een uitkering op grond van de Werkloosheid (WW) toegekend. Op 10 januari 2022 heeft eiser zich ziek gemeld.

3. Op 6 april 2022 heeft er een medisch onderzoek plaatsgevonden. De verzekeringsarts heeft gerapporteerd dat eiser ten tijde van het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst al arbeidsongeschikt was en dat deze arbeidsongeschiktheid is blijven doorlopen. Er is volgens de verzekeringsarts geen deugdelijke grond gebleken om op medische gronden de arbeidsovereenkomst tijdens ziekte te beëindigen.

Met het besluit van 12 april 2022 is aan eiser met ingang van 11 april 2022 een ZW-uitkering toegekend. Met het besluit van 3 mei 2022 is aan eiser meegedeeld dat de ZW-uitkering niet wordt uitbetaald omdat eiser onnodig een beroep op de ZW doet. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Met het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard.

4. Met het besluit van 7 juni 2022 is aan eiser meegedeeld dat hij geen recht had op een WW-uitkering en dat deze uitkering wordt herzien vanaf 3 januari 2022. Van eiser wordt een bedrag van € 9.613,85 teruggevorderd. Eiser heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit besluit.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht heeft besloten de ZW-uitkering niet uit te betalen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.

Wettelijk kader

6. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Standpunt eiser

7. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is geweest van een ziekmelding. Op het moment van het tekenen van de vaststellingsovereenkomst was hij in de veronderstelling dat zijn klachten te maken hadden met verschillen in inzicht met zijn werkgever en de behoefte om op zoek te gaan naar ander werk. Hij heeft na het tekenen van de overeenkomst ook nog gewoon doorgewerkt.

Eiser had de verwachting dat zijn klachten na uitdiensttreding minder zouden worden. Helaas zijn de klachten erger geworden en daarom heeft hij op 10 januari 2022 advies gevraagd aan het UWV. Gelet op advies heeft eiser zich op 10 januari 2022 ziek gemeld. Eiser doet een beroep op het vertrouwensbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het zorgvuldigheidsbeginsel.

Standpunt UWV

8. Het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat er voorafgaand aan het tekenen van de vaststellingsovereenkomst al sprake was van verzuim van werk en later het ontbreken van beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt. Eiser heeft dus tijdens ziekte de arbeidsovereenkomst beëindigd en heeft daarmee een onnodig beroep op de ZW gedaan. Het UWV heeft opgemerkt dat het advies van de UWV-medewerker niet gedragsbepalend is geweest om de vaststellingsovereenkomst te ondertekenen zodat het beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen. Er is volgens het UWV geen sprake van onevenredigheid of strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.

Beoordeling rechtbank

Grondslag van het besluit

9. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiser een benadelingshandeling heeft gepleegd. Ter onderbouwing van deze stelling heeft het UWV onder andere verwezen naar een rapportage van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b).

De verzekeringsarts b&b heeft gerapporteerd dat eiser burnout-klachten heeft waarvoor hij medio oktober en november 2021 naar de huisarts is geweest. De verzekeringsarts b&b is van mening dat er geen aanwijzingen zijn dat eiser de vaststellingsovereenkomst heeft getekend zonder onderscheid of besef. Verder is de verzekeringsarts b&b van mening dat er sprake is van doorlopende arbeidsongeschiktheid vanaf medio oktober 2021. Er zijn geen aanwijzingen dat de voortzetting van de dienstbetrekking, ook als eiser niet zou werken, tot schade van zijn gezondheid zou leiden. Eiser had zich ziek kunnen melden, zodat er geen reden was voor eiser om akkoord te gaan met een ontslag.

10. Tijdens de beroepsprocedure heeft het UWV nader onderzoek gedaan. Dit onderzoek heeft bestaan uit het doen van navraag bij de ex-werkgever, het opvragen van de vaststellingsovereenkomst en het opvragen van informatie bij de huisarts. De verzekeringsarts b&b heeft vervolgens aanvullend gerapporteerd en is, rekening houdend met de verkregen informatie, bij zijn eerdere conclusie gebleven.

Is er sprake van een benadelingshandeling?

11. Van een benadelingshandeling is sprake als de werknemer zijn recht op loon prijsgeeft op een moment dat het arbeidsongeschiktheidsrisico al is ingetreden.[1]Bij de beoordeling of er sprake is van een benadelingshandeling is het dus van belang op welk moment er sprake was van arbeidsongeschiktheid.

12. Uit de informatie die het UWV van de huisarts heeft ontvangen blijkt dat eiser medio oktober 2021 bij de huisarts is geweest. In het huisartsenjournaal is vermeld dat eiser niet lekker in zijn vel zat en dat er sprake is van burnout-klachten. Tijdens het spreekuurcontact met de primaire verzekeringsarts heeft eiser ook verklaard dat hij al sinds de vakantie aan het eind van de zomer klachten had en dat hij, op een paar dagen in oktober na, niet meer kon werken. Ook tijdens de zitting op 30 maart 2023 heeft eiser verklaard dat hij medio oktober 2021 naar de huisarts is gegaan omdat hij altijd moe was en hoofdpijn had. Gelet op al deze informatie is de rechtbank van oordeel dat de verzekeringsarts b&b op goede gronden heeft gesteld dat eiser vanaf medio oktober 2021 arbeidsongeschikt is. Het enkele feit dat eiser zich destijds niet ziek heeft gemeld bij de werkgever is daarbij niet van belang.

13. Tijdens het nadere onderzoek door het UWV heeft de ex-werkgever verklaard dat eiser na het tekenen van de vaststellingsovereenkomst geen werkzaamheden heeft verricht en ook niet meer op het werk is verschenen. Eiser betwist dat hij niet meer werkzaam is geweest na het tekenen van de vaststellingsovereenkomst. Hij stelt nog tot half december 2021 te hebben gewerkt.

14. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de ex-werkgever. Los van het feit dat niet kan worden ingezien waarom de ex-werkgever een onjuiste verklaring zou afleggen, blijkt uit de vaststellingsovereenkomst duidelijk dat eiser met de ex-werkgever is overeengekomen dat hij na het ondertekenen van de vaststellingsovereenkomst vrijgesteld is van werken. Ook op zijn aanvraag voor een WW-uitkering heeft eiser aangegeven dat hij vanaf 26 oktober 2021 niet meer heeft gewerkt. De enkele niet onderbouwde stelling van eiser ter zitting dat hij wel heeft gewerkt, is onvoldoende om aan te nemen dat hij toch werkzaamheden heeft verricht. Nu eiser niet meer heeft gewerkt vanaf 26 oktober bestaat er ook geen aanleiding om te veronderstellen dat er geen sprake is van doorlopende arbeidsongeschiktheid vanaf medio oktober 2021.

15. Niet in geschil is dat de vaststellingsovereenkomst op 26 oktober 2021 is ondertekend door eiser en zijn werkgever. Dat betekent dat eiser ten tijde van de ondertekening van de vaststellingsovereenkomst al arbeidsongeschikt was. Eiser heeft door het tekenen van de overeenkomst zijn aanspraak op loon van de werkgever tijdens ziekte prijsgegeven. Daardoor heeft hij een benadelingshandeling gepleegd zoals bedoeld in artikel 45, eerste lid, onder j, van de ZW.

16. Als sprake is van een benadelingshandeling wordt de uitkering blijvend en geheel geweigerd, tenzij het niet nakomen van de verplichting de belanghebbende niet in overwegende mate te verwijten valt. De rechtbank is van oordeel dat de verzekeringsarts b&b in zijn rapportage van 14 juni 2023 voldoende heeft gemotiveerd dat het eiser in overwegende mate te verwijten valt. Gelet op de klachten die eiser vanaf de zomer had, zijn bezoek aan de huisarts met burnout-klachten en het feit dat hij niet meer werkzaam is geweest, had het eiser ook duidelijk moeten en kunnen zijn dat hij arbeidsongeschiktheid was. Eiser heeft verder ook geen omstandigheden gesteld die maken dat hem geen of een verminderd verwijt kan worden gemaakt.

Vertrouwensbeginsel

17. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is het vereist dat het aannemelijk is dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. Verder is vereist dat de toezegging, andere uitlating of gedraging aan het bevoegde bestuursorgaan kan worden toegerekend.[2]

Ter onderbouwing van zijn beroep op het vertrouwensbeginsel heeft eiser verwezen naar een chatsessie met het UWV. Uit deze chatsessie blijkt niet dat de medewerker waarmee eiser gechat heeft op de hoogte was van het feit dat eiser tijdens arbeidsongeschiktheid heeft ingestemd met een beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst. Alleen daarom al kan het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slagen. Overigens blijkt uit de chatsessie alleen dat aan eiser informatie is gegeven over de manier van ziekmelden en niet dat aan hem is toegezegd dat hij na de ziekmelding een ZW-uitkering toegekend zou krijgen. Rechtszekerheidsbeginsel

18. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het UWV hem had moeten informeren dat als zijn klachten al eerder aanwezig waren, dit mogelijk gevolgen kan hebben voor de ZW-uitkering. Zoals hiervoor onder overweging 17 al is opgemerkt, blijkt uit de chatsessie niet dat de UWV-medewerker bekend was met het feit dat eiser heeft ingestemd met een beëindiging van zijn arbeidsovereenkomst tijdens arbeidsongeschiktheid. De informatieplicht van het UWV gaat niet zover dat alle eventuele en mogelijke gevolgen van een ziekmelding met een betrokkene besproken moeten worden. De opmerking van eiser dat hij nu geconfronteerd wordt met een terugvordering maakt dit niet anders. De terugvordering ziet immers op de betaalde WW-uitkering en niet op de ZW-uitkering. Deze terugvordering ligt ook niet ter beoordeling aan de rechtbank voor en valt daarom buiten de omvang van het geding. Het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel slaagt niet.

Evenredigheidsbeginsel

19. Eiser heeft ter onderbouwing van dit standpunt gesteld dat hij geen terugvordering zou hebben gehad als hij zich niet ziek had gemeld. Hij zou dan recht hebben op een WW-uitkering. Door de terugvordering is volgens eiser sprake van onevenredigheid. Zoals de rechtbank onder punt 18 al heeft overwogen valt de terugvordering van de WW-uitkering buiten de omvang van het geding. Eiser heeft geen andere omstandigheden gesteld die maken dat geoordeeld moet worden dat het niet betalen van de ZW-uitkering onevenredig is. Ook het beroep op het rechtszekerheidsbeginsel kan daarom niet slagen.

Zorgvuldigheidsbeginsel

20. Eiser heeft gesteld dat er ook sprake is van strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel, omdat er geen rekening is gehouden met alle omstandigheden van het geval. Hij verwijst daarvoor naar wat door hem is gesteld bij zijn beroep op de andere algemene beginselen van behoorlijk bestuur.

De rechtbank heeft hiervoor al overwogen dat er geen sprake is van strijd met de overige algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het UWV heeft bij het nemen van het besluit rekening gehouden met de omstandigheden van eiser. Ook het beroep op het zorgvuldigheidsbeginsel kan daarom niet slagen.

Conclusie en gevolgen

21. Omdat het UWV pas in beroep een voldoende zorgvuldig onderzoek heeft verricht naar de omstandigheden ten tijde van het tekenen van de vaststellingsovereenkomst, is er sprake van een onderzoeksgebrek. De rechtbank zal dit gebrek passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Awb, omdat eiser hierdoor niet is benadeeld. Ook als het gebrek in het bestreden besluit zich niet zou hebben voorgedaan, zou een besluit met gelijke uitkomst zijn genomen. Het UWV zal wel het griffierecht aan eiser moeten vergoeden. Er zijn geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 19 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Ziektewet Artikel 45, eerste lid, onder j, Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen weigert het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend indien de verzekerde door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het Uitvoeringsfonds voor de overheid, de Werkhervattingskas of de eigenrisicodrager benadeelt of zou kunnen benadelen. Onder benadeling in de zin van dit onderdeel is niet begrepen het niet nakomen van de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 31, eerste lid, en 49.

Artikel 45, zesde lid, Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot het eerste en het tweede lid. Met het maatregelenbesluit sociale zekerheidswetten is aan deze bepaling invulling gegeven.

Maatregelenbesluit sociale zekerheidswetten Artikel 2, eerste lid, onder d, De hoogte en duur van een, op grond van de in artikel 1, onderdelen b tot en met n, genoemde wetten, op te leggen maatregel wordt, met dien verstande dat de hoogte van de maatregel ten minste € 25 bedraagt, vastgesteld op een blijvend gehele weigering van de uitkering bij verplichtingen uit de vierde categorie, bedoeld in artikel 7, tenzij het niet nakomen van de verplichting de belanghebbende niet in overwegende mate kan worden verweten, in welk geval onderdeel c van toepassing is.

Artikel 7, aanhef en onder a, De verplichtingen op grond van de in artikel 1, onderdelen b tot en met h, genoemde wetten, worden ingedeeld in de vierde categorie voor zover zij betrekking hebben op het zich zodanig gedragen dat de belanghebbende door zijn doen en laten het Algemeen Werkloosheidsfonds, het Uitvoeringsfonds voor de overheid, de Werkhervattingskas, de eigenrisicodrager of het Toeslagenfonds niet benadeelt of zou kunnen benadelen, bedoeld in de artikelen 24, vijfde lid, van de WW, 45, eerste lid, onderdeel j, van de ZW en 13, eerste lid, van de IOW.

ECLI:NL:CRVB:2022:1969

ECLI:NL:CRVB:2022:2076


Voetnoten

ECLI:NL:CRVB:2022:1969

ECLI:NL:CRVB:2022:2076