ECLI:NL:RBZWB:2023:8333 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 30 november 2023
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/3579 WIA
[eiseres] , uit [plaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. V.C.D. Klaassen),
en
De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), (gemachtigde: P [gemachtigde] ).
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), omdat eiseres niet is verzekerd voor de WIA.
1.1. Het UWV heeft de aanvraag bij besluit van 15 november 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 27 mei 2022 op het bezwaar van eiseres heeft het UWV de afwijzing van de aanvraag in stand gelaten. Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift, waarin het UWV verwijst naar de overwegingen uit het bestreden besluit.
1.2 De rechtbank heeft het beroep op 30 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, en de gemachtigde van het UWV. De rechtbank heeft ter zitting besloten om het onderzoek te schorsen om na te gaan wat er precies is gebeurd in de periode tussen eind januari 2018 en 15 februari 2018. Het UWV heeft op 13 april 2023 nadere stukken bij de rechtbank ingediend. Eiseres heeft op 7 juni 2023 schriftelijk gereageerd op de door het UWV aan de rechtbank gezonden stukken.
1.3 De tweede mondelinge behandeling heeft op 6 november 2023 plaatsgevonden. Aan deze zitting hebben de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het UWV deelgenomen. Het UWV heeft ter zitting gereageerd op de brief van 7 juni 2023 van eiseres.
Beoordeling door de rechtbank
Omvang van het geding
2. De rechtbank beoordeelt of het UWV terecht de op 9 november 2021 door eiseres ingediende aanvraag voor een WIA-uitkering heeft afgewezen. Zij doet dat
doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Het beroep
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond verklaard moet worden. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1 De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
4. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres ontving een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) en vanuit de WW heeft het UWV eiseres vanaf 6 november 2016 een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toegekend. De ZW-uitkering is, na een eerstejaarsbeoordeling, op 6 december 2017 beëindigd. Vervolgens heeft het UWV de eerder toegekende WW-uitkering vanaf 6 december 2017 laten herleven tot en met 14 maart 2018. Eiseres heeft zich, vanuit de WW, op 24 januari 2018, ziek gemeld. Uit een brief van de re-integratiebegeleider van 31 januari 2018 volgt dat het UWV eiseres vanaf 15 februari 2018 hersteld beschouwt. Bij besluit van 16 maart 2018 heeft het UWV eiseres bericht dat eiseres vanaf 15 maart 2018 een ZW-uitkering ontvangt. Het UWV heeft eiseres tot en met 21 januari 2020 de ZW-uitkering uitbetaald. Eiseres heeft op 30 januari 2020 een WIA-uitkering aangevraagd. Het UWV heeft de betreffende aanvraag op 23 maart 2020 afgewezen, omdat eiseres op 15 februari 2018 hersteld was en dus niet de volledige wachttijd heeft doorlopen. Zowel het tegen deze beslissing gemaakte bezwaar als het ingestelde beroep tegen de beslissing op bezwaar van 27 augustus 2020 is ongegrond
Eiseres heeft op 9 november 2021 opnieuw een WIA-uitkering aangevraagd met 2 oktober 2019 als eerste arbeidsongeschiktheidsdatum. Bij besluit van 15 november 2021 heeft het UWV de aanvraag van 9 november 2021 afgewezen, omdat eiseres op 2 oktober 2019 niet verzekerd was voor de WIA op basis van een dienstverband of een WW-uitkering. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 15 november 2021. In het bestreden besluit heeft het UWV de afgewezen aanvraag voor de WIA-uitkering in stand gelaten.
Heeft het UWV op goede gronden de op 9 november 2021 door eiseres ingediende aanvraag voor een WIA-uitkering afgewezen ?
5. Eiseres voert aan dat zij wel voor de WIA verzekerd was en zij verwijst naar artikel 7, sub a, van de ZW in samenhang met artikel 8, sub a, van de ZW. Volgens eiseres is bepalend of er feitelijk ziekengeld wordt betaald. Eiseres verwijst hierbij naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 25 juli 1975
5.1 In deze beroepsprocedure staat de vraag centraal of eiseres op 2 oktober 2019 werknemer was in de zin van WIA. Partijen zijn het eens over de in overweging 4 aangegeven vastgestelde duur van de herleefde WW-uitkering. Ook is niet in geschil dat eiseres in ieder geval na 6 december 2017 geen werkzaamheden in dienstbetrekking meer heeft verricht.
5.2 Uit de vorige overweging volgt dat eiseres van 6 december 2017 tot en met 14 maart 2018 (door de WW-uitkering) verzekerd was voor de ZW
5.3 Artikel 7, eerste lid, in samenhang met artikel 8, eerste lid, van de WIA bepaalt dat de werknemer verplicht verzekerd is en dat onder werknemer wordt verstaan de ‘werknemer in de zin van de ZW’. Op het moment van de aanvraag voor een WIA-uitkering van 9 november 2021
Artikel 8, sub a, van de ZW bepaalt dat als werknemer in de zin van de ZW mede wordt beschouwd de werknemer die krachtens de verplichte verzekering van de ZW ziekengeld ontvangt. Uit vaste rechtspraak
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afgewezen aanvraag van 9 november 2021 voor een WIA-uitkering in stand blijft. Eiseres krijgt daarom het betaalde griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 28 november 2023 door mr. S. Hindriks, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA)
Artikel 7, eerste lid:
1. Verplicht verzekerd is de werknemer.
Artikel 8, eerste lid:
1. Werknemer is de werknemer in de zin van de Ziektewet met uitzondering van de werknemer: (…)
Artikel 10, eerste lid:
1. De persoon die binnen vier weken na het einde van zijn verzekering ziek wordt, wordt voor het recht op een uitkering op grond van deze wet beschouwd alsof hij verzekerd was gebleven. (…)
Ziektewet (ZW)
Artikel 3, eerste lid:
1. Werknemer is de natuurlijke persoon die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
Artikel 7, sub a: Voor de toepassing van deze wet wordt als werknemer beschouwd:
a. degene, die krachtens de verplichte verzekering op grond van de Werkloosheidswet uitkering ontvangt;
Artikel 8, sub a: Voor de toepassing van deze wet wordt mede als werknemer beschouwd:
a. degene, die krachtens de verplichte verzekering ingevolge deze wet ziekengeld ontvangt;
Artikel 46, eerste lid: Degene die binnen vier weken na het einde van zijn verzekering ongeschikt tot werken wordt, heeft tegenover het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aanspraak op ziekengeld alsof hij verzekerd was gebleven. (…)
Rechtbank Zeeland – West-Brabant 7 oktober 2021, ECLI:NL:RBZWB:2021:5076.
CRvB 25 juli 1975, RSV 1976/29.
Artikel 7, sub a, van de ZW.
Artikel 8, sub a, in samenhang met artikel 46, eerste lid, van de ZW.
Per 15 februari 2018.
Het klantencontactcentrum van het UWV.
Met 2 oktober 2021 als eerste ziektedag.
Artikel 46 van de ZW.
Bijvoorbeeld CRvB 1 september 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BN5794, CRvB 23 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4870 en CRvB 24 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1434.
Zie voetnoot 9.