Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2023:7493 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 30 oktober 2023

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2023:749330 oktober 2023

Uitspraak inhoud

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Eindhoven

Belastingrecht

zaaknummer: BRE 23/985

[belanghebbende] , uit [plaats 1] (België), belanghebbende

( [gemachtigde] ),

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

  1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 30 december 2022.

1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2018 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) van € 187.386 en naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen (box 3) van € 41.851. Gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag heeft de inspecteur € 388 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).

1.2. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen verminderd tot nihil, de belastingrentebeschikking in overeenstemming daarmee verminderd en het belastbaar inkomen uit werk en woning gehandhaafd.

1.3. De rechtbank heeft het beroep op 17 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen namens de inspecteur, mr. drs. [inspecteur]. De gemachtigde heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning (box 1) niet te hoog heeft vastgesteld. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende. Daarbij gaat het om de vraag of belanghebbende recht heeft op een aftrek in verband met onderhoudskosten voor monumentenpanden.

2.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning niet te hoog vastgesteld. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht heeft op aftrek van de door hem gestelde kosten. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

  1. Belanghebbende woont in België. In 2018 ontving belanghebbende € 187.386 aan looninkomsten uit Nederland.

3.1. Belanghebbende heeft op 27 oktober 2019 de aangifte IB/PVV 2018 gedaan. Hierin heeft hij een bedrag van € 124.864 aangegeven in verband met aftrek voor onderhoudskosten van monumentenpanden. Hij heeft deze kosten als volgt gespecificeerd:

3.2. Bij het opleggen van de aanslag is de inspecteur afgeweken van de ingediende aangifte. Voor zover voor deze procedure van belang, heeft de inspecteur daarbij de door belanghebbende verzochte aftrek voor onderhoudskosten van monumentenpanden geweigerd.

Motivering

Heeft belanghebbende recht op aftrek inzake uitgaven voor monumentenpanden?

  1. Als uitgaven met betrekking tot een monumentenpand kunnen in aanmerking worden genomen 80% van de drukkende onderhoudskosten. Om voor aftrek in aanmerking te komen moet op grond van de wet aan bepaalde voorwaarden worden voldaan.[1] Op belanghebbende rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat sprake is van aftrekbare onderhoudskosten.

4.1. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet aan de op hem rustende bewijslast. Zijn enkele stelling dat hij recht heeft op de door hem verzochte aftrek is daarvoor onvoldoende. Belanghebbende heeft de verzochte aftrek op geen enkele wijze met stukken onderbouwd. De inspecteur heeft de aftrek dan ook terecht geweigerd.

Wat betekent dit voor de belastingrentebeschikking? 5. Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de in rekening gebrachte belastingrente. Belanghebbende heeft daartegen geen zelfstandige gronden aangevoerd. De rechtbank ziet geen aanleiding af te wijken van de belastingrentebeschikking. Hierbij wijst de rechtbank belanghebbende erop dat het bedrag van de belastingrentebeschikking het bedrag van de aanslag volgt.

Conclusie en gevolgen

  1. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag en de belastingrentebeschikking, zoals deze zijn vastgesteld bij de uitspraak op bezwaar, gehandhaafd worden. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier, op 30 oktober 2023. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Artikel 6.31 van de Wet inkomstenbelasting 2001.


Voetnoten

Artikel 6.31 van de Wet inkomstenbelasting 2001.