Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2025:9738 - Rechtbank Rotterdam - 18 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2025:973818 juli 2025

Rechtsgebieden

Civiel RechtInsolventierecht

Uitspraak inhoud

Team insolventie

insolventienummer: [nummer]

vonnis van: 18 juli 2025

op het verzoek van:

[schuldenaar], wonende te [adres] , [postcode] [woonplaats] .

Waar deze zaak over gaat [schuldenaar] bevindt zich in een problematische schuldensituatie. Om tot een oplossing voor zijn schulden te komen heeft [schuldenaar] een verzoek gedaan te worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP). Dit verzoek wordt toegewezen. De rechtbank ziet aanleiding om een eerdere ingangsdatum te bepalen.

De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1 De procedure

1.1. [schuldenaar] heeft een verzoek ingediend om te worden toegelaten tot de WSNP.

1.2. Het verzoek is behandeld op de zitting van 11 juli 2025. Op de zitting zijn verschenen:

  • [schuldenaar] ,
  • [naam 1] , partner van [schuldenaar] ,
  • mevrouw C. Rodrigues, schuldhulpverlener.

1.3. Ter zitting zijn aanvullende stukken overgelegd.

1.4. De uitspraak is bepaald op heden.

2 De beoordeling van het verzoek

2.1. Om toegelaten te worden tot de WSNP, dient [schuldenaar] in beginsel eerst een buitengerechtelijke schuldregeling te beproeven. Dit vereiste vervalt indien aannemelijk is dat het niet mogelijk is om tot een dergelijke regeling te komen.

2.2. Uit het verzoekschrift blijkt dat schuldhulpverlening namens [schuldenaar] niet geprobeerd heeft om tot een minnelijke regeling te komen met de schuldeisers. In plaats daarvan is direct een WSNP-verzoek ingediend. De reden hiervoor is, omdat de Belastingdienst niet heeft gereageerd op saldoverzoeken. Indien de Belastingdienst niet reageert op verzoeken om saldo-opgaaf moet schuldhulpverlening er vanuit gaan dat zij niet willen meewerken, aldus de schuldhulpverlener. Dat volgt uit de afspraken met de Belastingdienst, waarbij het verstrekken van een saldo-opgaaf leidt tot instemming met het aanbod. Als de Belastingdienst niet wil instemmen, dan weigeren zij dus een saldo-opgaaf.

2.3. De rechtbank is van oordeel dat in deze specifieke situatie het ontbreken van een poging om tot een minnelijke regeling te komen, niet aan de ontvankelijkheid van het verzoek in de weg staat, omdat voldoende aannemelijk is geworden dat de Belastingdienst als grootste schuldeiser geen medewerking wilde verlenen aan het minnelijk traject. [schuldenaar] is dus ontvankelijk in zijn verzoek.

De toelating

2.4. [schuldenaar] kan worden toegelaten tot de WSNP als hij zich in een problematische schuldensituatie bevindt en hij te goeder trouw was bij het ontstaan en onbetaald laten van zijn schulden. De rechtbank kijkt daarbij vooral naar de afgelopen drie jaar. Ook moet de verwachting bestaan dat [schuldenaar] aan de verplichtingen van de WSNP zal voldoen.

2.5. [schuldenaar] voldoet aan alle eisen en wordt toegelaten tot de WSNP.

2.6. De verplichtingen waaraan [schuldenaar] tijdens de WSNP moet voldoen zijn: de informatieverplichting, de inspanningsverplichting, de verplichting geen nieuwe schulden te laten ontstaan, de verplichting om schuldeisers niet te benadelen en de afdrachtverplichting. Er wordt een bewindvoerder benoemd. Deze bewindvoerder controleert of de verplichtingen worden nagekomen. Er wordt ook een rechter-commissaris benoemd. De taak van de rechter-commissaris is om toezicht te houden op de bewindvoerder.

2.7. Als [schuldenaar] zich tijdens het WSNP-traject houdt aan alle verplichtingen die de WSNP met zich brengt, eindigt het traject met de zogenoemde “schone lei”. Dit betekent dat schuldeisers hun vorderingen ten aanzien waarvan de WSNP werkt niet meer op [schuldenaar] kunnen verhalen.

2.8. De eerste 13 maanden van het traject geldt in beginsel een postblokkade. Dat betekent dat in die periode alle post naar de bewindvoerder gaat. De bewindvoerder stuurt de post na controle door aan [schuldenaar] .

2.9. De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 3 lid 1 Verordening (EU) 2015/848 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie, bevoegd deze insolventieprocedure als hoofdprocedure te openen nu het centrum van voornaamste belangen van [schuldenaar] in Nederland ligt.

De ingangsdatum

2.10. Het WSNP-traject duurt in principe 18 maanden. De Faillissementswet bepaalt dat de termijn van de WSNP in beginsel ingaat op de dag van dit vonnis, tenzij er aanleiding is de termijn eerder te laten ingaan.

2.11. Een eerdere ingangsdatum kan worden bepaald als vanaf die eerdere datum de verplichtingen die volgen uit het voorafgaande schuldhulpverleningstraject zijn nagekomen. Als uitgangspunt geldt daarbij dat de schuldenaar tijdens het minnelijke voortraject maximaal, op basis van de normen die gelden voor berekening van het vrij te laten bedrag (het vtlb), moet aflossen op zijn schulden en dat hij zich moet inspannen om zoveel mogelijk baten voor de schuldeisers te verwerven. Het vtlb wordt berekend met de vtlb-calculator die via het internet beschikbaar is. Om voor een eerdere ingangsdatum in aanmerking te komen, moet dus maandelijks sprake zijn van aflossingen die tenminste gelijk zijn aan het genoemde verschil tussen de netto inkomsten en het vtlb. Daarnaast moet er bij arbeidsgeschiktheid fulltime gewerkt worden of moet er aantoonbaar worden gesolliciteerd naar een fulltime baan.

2.12. De rechtbank stelt vast dat [schuldenaar] in het voorafgaande schuldhulpverleningstraject – samen met zijn partner – vanaf 14 januari 2025 maandelijks een bedrag van € 155,92 heeft gespaard. Dat is (iets) minder dan het berekende vtlb van € 178,39. Uit de stukken en de toelichting ter zitting is echter ook naar voren gekomen dat er in de gehele periode ook beslag lag, waaronder maandelijks is afgedragen. Rekening houdend met de afdrachten onder het beslag (overeenkomstig het arrest van de Hoge Raad van 20 december 2024 (ECLI:NL:HR:2024:1913), rechtsoverweging 3.11.3), is er wel voldoende (conform het vtlb) afgedragen. Daarbij betrekt de rechtbank dat in dit geval niet aan [schuldenaar] toerekenbaar is dat niet het volledige volgens het vtlb af te dragen bedrag ten behoeve van de gezamenlijke schuldeisers is gespaard.

2.13. Daarnaast is in de periode van het schuldhulpverleningstraject ook aan de inspanningsverplichting voldaan. [schuldenaar] werkte in die periode namelijk fulltime. [schuldenaar] heeft dus vanaf 14 januari 2025 voldaan aan de verplichtingen.

2.14. De rechtbank komt dus tot de conclusie dat er een eerdere ingangsdatum kan worden bepaald. De rechtbank stelt de ingangsdatum vast op 14 januari 2025, zijnde de dag waarop de eerste aflossing in de zin van art. 349a lid 1 Fw is gedaan.

3 De beslissing

De rechtbank:

  • spreekt de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uit ten aanzien van:

[schuldenaar], geboren op [geboortedatum] -1972 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ; voorheen handelend onder de naam SFS Multi Services, Lekkere kost,

  • benoemt tot rechter-commissaris mr. C.G.E. Prenger

en tot bewindvoerder [naam 2] , gevestigd te [postadres] ;

  • stelt de ingangsdatum van de schuldsaneringsregeling vast op 14 januari 2025 2025 en de einddatum op 14 juli 2026;

  • draagt de bewindvoerder op de post van [schuldenaar] in te zien;

  • bepaalt dat de bewindvoerder een voorschot op de vergoeding mag nemen volgens het Besluit vergoeding bewindvoerder schuldsanering. Deze vergoeding is gelijk aan 1/13e deel van de overeenkomstig artikel 2 van dat Besluit te berekenen vergoeding. Dit kan alleen:

  • zolang de schuldsaneringsregeling loopt en,

  • voor zover de boedel toereikend is.

Dit is de beslissing van mr. C.G.E. Prenger, rechter, in samenwerking met mr. T.M.M. de Laat, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2025.[1]

Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.


Voetnoten

Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.