Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2025:9483 - Rechtbank Rotterdam - 29 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2025:948329 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Team familie

Zaaknummer / rekestnummer : C/10/698885/ FA RK 25-3409 en C/10/702224 / FA RK 25-4905

Beschikking van 29 juli 2025 over de voogdij

in de zaak met zaak-en rekestnummer C/10/698885/ FA RK 25-3409 van:

[naam oom], hierna: de oom (moederszijde), en [naam tante] , hierna: de tante (moederszijde), de beoogd voogden, wonende te [woonplaats] , advocaat mr. F.J.M. Hamers te Rotterdam,

waarin als belanghebbenden zijn aangemerkt:

[naam opa] , hierna: de opa moederszijde, en [naam partner opa] , hierna: de partner van opa,

en

in de zaak met zaak-en rekestnummer C/10/702224 / FA RK 25-4905 van

De raad voor de kinderbescherming regio Rotterdam-Dordrecht, hierna: de raad, gevestigd te Rotterdam,

waarin als belanghebbenden zijn aangemerkt:

de oom en tante, voornoemd, opa moederszijde en partner van opa, voornoemd.

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

1.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 24 juli 2025. Daarbij zijn verschenen:

2 De vaststaande feiten

2.1. Uit [naam vrouw] (hierna: de vrouw) is geboren de minderjarige: [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2018 te [geboorteplaats] .

2.2. De minderjarige is niet erkend.

2.3. De vrouw is op [datum] te [plaatsnaam ] overleden. Het ouderlijk gezag berustte alleen bij de vrouw.

3 De beoordeling

3.1. Voogdij

3.2. De oom en tante verzoeken te worden belast met de voogdij over de minderjarige, met uitvoerbaar bij voorraadverklaring en kosten rechtens.

3.3. De raad verzoekt de oom en tante te belasten met de voogdij over de minderjarige en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

3.3.1. Door het overlijden van de vrouw op [datum] is een gezagsvacuüm ontstaan, omdat het gezag over de minderjarige alleen door haar werd uitgeoefend. Er is geen overlevende ouder die op grond van artikel 1:253g van het Burgerlijk Wetboek een voorrangspositie zou kunnen hebben. Op grond van artikel 1:295 BW benoemt de rechtbank een voogd over alle minderjarigen, die niet onder ouderlijk gezag staan en in wier voogdij niet op wettige wijze is voorzien.

3.4. Na het overlijden van de vrouw hebben de opa en zijn partner de zorg en opvoeding voor de minderjarige op zich genomen. Dit is, mede gelet op hun leeftijd, een tijdelijke oplossing geweest. Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat sprake is van een betrokken familie aan moederszijde en dat het verzoek om de oom en tante met de voogdij te belasten, breed door de familie gedragen wordt. Daarbij komt dat de vrouw al eerder aan de tante (haar zus) had gevraagd of, als er iets met de vrouw zou gebeuren, zij voor de minderjarige zou willen zorgen. Met het verzoek van de oom en tante om met de voogdij over de minderjarige te worden belast, komen zij tegemoet aan deze wens van de vrouw. De minderjarige zal nu het schooljaar klaar is, verhuizen naar de oom en tante in [woonplaats] . Deze verhuizing naar een nieuwe omgeving biedt haar de mogelijkheid om een nieuwe start te maken en zal ervoor zorgen dat zij minder geconfronteerd wordt met het overlijden van haar moeder. Zodra de minderjarige is verhuisd, kan hulpverlening voor de minderjarige worden ingezet. De familie vindt het met de raad van groot belang dat de minderjarige hulp krijgt bij het verwerken van het verlies van tot voor kort de belangrijkste persoon in haar leven.

3.5. De raad heeft in verband met het ontstane gezagsvacuüm ambtshalve onderzoek gedaan en adviseert het verzoek van de oom en tante toe te wijzen.

3.6. De rechtbank vindt het belangrijk voor de ontwikkeling van de minderjarige dat zij na het verlies van haar moeder kan opgroeien binnen haar familie van moederszijde, zodat zij in een vertrouwde omgeving kan opgroeien en vragen die zij heeft over de vrouw of haar familiegeschiedenis beantwoord kunnen worden. Gelet op de bevindingen van de raad tijdens het onderzoek en wat tijdens de mondelinge behandeling is besproken, heeft de rechtbank er vertrouwen in dat de minderjarige zich bij hen goed zal kunnen ontwikkelen. De rechtbank acht het in het belang van de minderjarige dat de tante (zus van de vrouw) en de oom worden belast met de voogdij over haar. De rechtbank zal deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

3.6.1. Daarom zal de rechtbank de verzoeken toewijzen.

3.7. Proceskosten

3.7.1. Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

4 De beslissing

De rechtbank:

4.1. benoemt [naam oom] en [naam tante], tot voogden over de minderjarige;

4.2. bepaalt dat van deze beslissing aantekening wordt gemaakt in het in artikel 1:244 BW genoemde openbare gezagsregister;

4.3. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

4.4. compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat. Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.