Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2025:8658 - Rechtbank Rotterdam - 10 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2025:865810 juli 2025

Rechtsgebieden

Civiel RechtInsolventierecht

Uitspraak inhoud

Team insolventie

afwijzing toepassing schuldsaneringsregeling

rekestnummer: [nummer] uitspraakdatum: 10 juli 2025

[verzoeker], [adres] [postcode] [woonplaats], verzoeker.

1 De procedure

Verzoeker heeft op 2 april 2025 een verzoekschrift met bijlagen ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling.

Ter zitting van 3 juli 2025 zijn verschenen en gehoord:

De uitspraak is bepaald op heden.

2 De feiten

Verzoeker ontvangt een Participatiewet-uitkering. Omdat verzoeker geen vaste woon- en/of verblijfplaats heeft, ontvangt hij slechts een bedrag van € 912,99 per maand. Daarnaast ontvangt hij zorgtoeslag van de Belastingdienst van € 131,00 per maand. De schuldenlast bedraagt volgens de verklaring als bedoeld in artikel 285 Faillissementswet € 19.920,57. De opgegeven schuldenlast is echter niet compleet. Schuldhulpverlening heeft in de 285-verklaring verklaard dat hij de schuldenlast niet heeft kunnen vaststellen omdat de Belastingdienst geen schuldenopgave heeft kunnen doen. Verzoeker is ex-ondernemer en heeft in 2021 en 2022 geen aangifte omzetbelasting gedaan. Schuldhulpverlening heeft hierdoor geen aanbod aan de schuldeisers kunnen doen. Schuldhulpverlening heeft verzoeker daarom doorgeleid naar de wettelijke schuldsaneringsregeling.

3 De beoordeling

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling wordt slechts toegewezen als, onder andere, voldoende aannemelijk is dat verzoeker de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren zal nakomen en zich zal inspannen zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. De rechtbank oordeelt dat dit in het voorliggende geval niet aannemelijk is. Verzoeker werkt niet (fulltime) en heeft, ondanks uitdrukkelijk verzoek daartoe in de bijlage bij de oproepbrief voor de mondelinge behandeling van zijn verzoek, geen sollicitaties overgelegd. Verzoeker heeft wel een afsprakenplan van de gemeente Rotterdam overgelegd. In dat plan staat dat verzoeker bezig is om de stap richting werk te gaan maken en dat hij werkt aan het stabiliseren van zijn leefomstandigheden. Aanvullend daarop heeft verzoeker ter zitting verklaard dat zolang hij geen woning heeft hij vanuit de gemeente geen sollicitatieverplichting heeft. Verder heeft verzoeker ter zitting verklaard dat hij wel wil werken, maar pas nadat hij een woning gevonden heeft. Daar ligt thans zijn prioriteit. De rechtbank oordeelt dat verzoeker hiermee geen blijk heeft gegeven van een saneringsgezinde houding. Hij wenst een oplossing voor zijn schulden en zal zich daartoe maximaal moeten inspannen tijdens de schuldsaneringsregeling, om zoveel mogelijk baten voor de boedel te verwerven. Gelet op de houding van verzoeker is onvoldoende aannemelijk geworden dat hij deze inspanningsverplichting zal nakomen.

Het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling zal daarom worden afgewezen.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat dit niet betekent dat er geen andere feiten of omstandigheden zijn die eveneens tot afwijzing van het verzoek dienen te leiden.

4 De beslissing

De rechtbank:

  • wijst het verzoek af.

Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Vroom, rechter, en in aanwezigheid van mr. C. Hulsegge, griffier, in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2025. [1]

Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.


Voetnoten

Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.