Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2025:7534 - Rechtbank Rotterdam - 30 juni 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2025:753430 juni 2025Deze uitspraak wordt in 5 latere zaken aangehaald

Uitspraak inhoud

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 24/9487 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2025 op het verzet van

[opposante], uit [plaatsnaam], opposante,

(gemachtigde: mr. A. Laghmouchi)
tegen de uitspraak van de rechtbank van 30 december 2024 in het geding tussen
opposante
en

Dienst Toeslagen

Inleiding

  1. Deze uitspraak op het verzet van opposante gaat over de uitspraak van de rechtbank van 30 december 2024 waarin de rechtbank het beroep van opposantegegrond heeft verklaard.
1.1. De rechtbank heeft het verzet op 3 juni 2025 op zitting behandeld. Opposante en haar gemachtigde zijn met bericht niet verschenen. De Dienst Toeslagen is niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

De uitspraak van 30 december 2024
  1. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak van 30 december 2024 terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel[1] is dat het beroep kennelijk gegrond is geacht, verweerder is opgedragen binnen twintig weken alsnog een besluit te nemen en verweerder een dwangsom is opgelegd van € 50, - voor elke dag dat verweerder de gegeven beslistermijn overschrijdt met een maximum van € 15.000,-.
Er is in deze uitspraak verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank van 15 juli 2024, ECLI:NL:RBROT:2024:6560.
3 De rechtbank komt tot het oordeel dat het verzet ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Had de rechtbank een hogere dwangsom moeten verbinden aan de uitspraak?
4.1. Opposante stelt dat er geen sprake is van een behandeling van haar bezwaar binnen een redelijke termijn en dat deze schending van artikel 6 EVRM door de rechtbank wordt gestimuleerd. Door de dwangsom te verlagen naar € 50, - per dag gaat er geen prikkel meer uit om snel te beslissen op haar bezwaar. De rechtbank gaat volgens opposante voorbij aan de uitdrukkelijke bedoeling van de wetgever en de letterlijke tekst van de wet. De rechtbank zou door de rechterlijke beslistermijn verder op te rekken en de dwangsomvergoeding te verlagen in het politieke domein treden en haar bevoegdheid te ver oprekken. De uitspraak van 30 december 2024 zou tot rechtsongelijkheid onder gedupeerden leiden omdat de snelheid waarmee haar dossier wordt behandeld afhankelijk is van de woonplaats.
4.2. In een e-mail van 2 juni 2025 verzoekt opposante om rekening te houden met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 26 maart 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:1301).
  1. Het betoog van opposante slaagt niet. Voorop staat dat de rechtbank uitspraak zonder zitting mag doen als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. Dat was hier het geval. Het verzet ziet uitsluitend op de door de rechtbank geboden nadere beslistermijn en de daaraan verbonden hoogte van de dwangsom als bedoeld in artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht. De nadere beslistermijn en de dwangsomhoogte zijn in overeenstemming met de uitspraak van een meervoudige kamer van de rechtbank van 15 juli 2024.[2] De rechtbank is van oordeel dat hiermee toereikend is gemotiveerd waarom voortaan door de rechtbank in deze zaken de dwangsom wordt bepaald op € 50, - per dag met een maximum van € 15.000,-. Deze lijn heeft een meervoudige kamer van de rechtbank nadien herhaald.[3] Dat andere rechtbanken een hogere dwangsom per dag hanteren (en een andere nadere termijn), brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. De rechter concludeert dan ook dat het verzetschrift in feite een verkapt hoger beroepschrift is, kennelijk omdat opposante het niet eens is met het oordeel van de rechtbank. Daarvoor is de verzetprocedure echter niet bedoeld. Bovendien is het vaststellen van de hoogte van een dwangsom een discretionaire bevoegdheid van de rechter. Gelet op het voorgaande zal het verzet ongegrond worden verklaard.
5.1. De rechtbank heeft geen acht kunnen slaan op de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2025, omdat deze ten tijde van de uitspraak van 30 december 2024 niet bekend was.

Conclusie en gevolgen

  1. Het verzet is ongegrond. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak van 30 december 2024.
  1. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.M. Goossens, rechter, in aanwezigheid van mr.J. Nieuwstraten, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen in de bodemzaak op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
ECLI:NL:RBROT:2024:6560.
ECLI:NL:RBROT:2024:7458. - - - ## Voetnoten
Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
ECLI:NL:RBROT:2024:6560.
ECLI:NL:RBROT:2024:7458.